Genesis 44:18-47:27 Ezechiël 37:15-28 Lukas 24:30-48 Parasjah Vayigash Genesis 44:18-47:27 Ezechiël 37:15-28 Lukas 24:30-48
Genesis 45 : 1- 8 1 Toen kon Jozef zich niet meer bedwingen voor allen die bij hem stonden, en hij riep : Laat iedereen van mij weggaan. Er stond niemand bij hem, toen Jozef zich aan zijn broers bekendmaakte. 2 Hij huilde zo luid dat de Egyptenaren en het huis van de farao het hoorden. 3 Jozef zei tegen zijn broers : Ik ben Jozef! Leeft mijn vader nog? Maar zijn broers waren niet in staat om hem antwoord te geven, want zij
Genesis 45 : 1- 8 waren door schrik voor hem overmand. 4 Jozef zei toen tegen zijn broers : Kom toch dichter bij me . Toen zei hij: Ik ben Jozef jullie broer, die jullie naar Egypte verkocht hebben. 5 Maar nu , wees niet bedroefd en laat jullie ogen niet in toorn ontvlammen omdat jullie mij hiernaartoe hebben verkocht, want God heeft mij vóór jullie uit gezonden tot behoud van jullie leven. 6 Deze twee jaren is er immers honger geweest
Genesis 45 : 1- 8 in het midden van het land, en er komen nog vijf jaren waarin geen ploegen of oogsten zal zijn. 7 God heeft mij vóór jullie uitgezonden, om voor jullie een overblijfsel veilig te stellen op aarde , en jullie door een grote uitredding in leven te houden. 8 Nu dan, niet jullie hebben mij hiernaartoe gestuurd, maar God. Hij heeft mij aangesteld als een vader voor de farao, als heer over heel zijn huis en als heerser
Genesis 45 : 1- 8 over heel het land Egypte.
Genesis 46 : 1 – 7 1 Israël brak op met alles wat hij had, en hij kwam in Berseba; daar bracht hij offers aan de God van zijn vader Izak. 2 En God sprak tot Israël door nachtelijke visioenen en zei: Jakob! Jakob! En hij zei: Zie, hier ben ik. 3 En Hij zei: Ik ben God, de God van uw vader; wees niet bevreesd om naar Egypte te trekken, want Ik zal u daar tot een groot volk maken. 4 Ik zal met u meetrekken naar Egypte en Ik zal u
Genesis 46 : 1 – 7 ook zeker doen terugkeren; en Jozef zal uw ogen sluiten. 5 Toen stond Jakob op en vertrok uit Berseba, en de zonen van Israël vervoerden hun vader Jakob, hun kleine kinderen en hun vrouwen op de wagens die de farao gestuurd had om hem te vervoeren. 6 Hun vee en hun bezittingen die zij in het land Kanaän verworven hadden, namen zij mee; en zij kwamen in Egypte aan, Jakob en heel zijn
Genesis 46 : 1 – 7 nageslacht met hem. 7 Zijn zonen en zijn kleinzonen met hem, zijn dochters, zijn kleindochters en heel zijn nageslacht bracht hij met zich mee naar Egypte.
Ezechiël 37 : 15-22 15 Het woord van de HEERE kwam tot mij: 16 En u, mensenkind, neem een stuk hout voor uzelf en schrijf daarop: Voor Juda, en voor de Israëlieten, zijn metgezellen. Neem dan een ander stuk hout en schrijf daarop: Voor Jozef, het stuk hout van Efraïm, en van heel het huis van Israël, zijn metgezellen. 17 Breng ze dan bij elkaar, het ene bij het andere, tot één stuk hout, zodat ze in uw hand één worden.
Ezechiël 37 : 15-22 18 Als dan uw volksgenoten tegen u zeggen: Wilt u ons niet vertellen wat deze dingen voor u betekenen? 19 Spreek dan tot hen: Zo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik zal het stuk hout van Jozef nemen, dat zich in de hand van Efraïm bevindt, en van de stammen van Israël, zijn metgezellen, en Ik zal het bij het stuk hout van Juda voegen, en Ik zal ze tot één stuk hout maken. Ze zullen in Mijn hand één worden.
Ezechiël 37 : 15-22 20 Die stukken hout, die u beschreven hebt, moeten voor hun ogen in uw hand zijn. 21 En spreek tot hen: Zo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik ga de Israëlieten nemen uit de heidenvolken waarheen zij gegaan zijn. Ik zal hen van rondom bijeenbrengen en hen naar hun land brengen. 22 Ik zal hen tot één volk maken in het land, op de bergen van Israël. Zij zullen allen één Koning als koning hebben. Zij zullen niet langer als twee
Ezechiël 37 : 15-22 volken zijn, en niet langer nog in twee koninkrijken verdeeld zijn.
Ezechiël 37 : 25-26 25 Zij zullen wonen in het land dat Ik aan Mijn knecht, aan Jakob, gegeven heb, waarin uw vaderen gewoond hebben. Zij zullen daarin wonen, zij met hun kinderen en hun kleinkinderen, tot in eeuwigheid, en Mijn Knecht David zal tot in eeuwigheid hun Vorst zijn. 26 Ik zal met hen een verbond van vrede sluiten. Het zal een eeuwig verbond met hen zijn, Ik zal hun een plaats geven en hen talrijk maken, en Ik zal Mijn heiligdom in hun midden zetten tot in
Ezechiël 37 : 25-26 eeuwigheid.