Het gezegde (vraagzin van maken, pv komt vooraan) Zoek eerst de persoonsvorm op (vraagzin van maken, pv komt vooraan) Kijk of er nog andere werkwoorden in de zin staan
Voorbeeld Peter gaat morgen een lekker stukje fietsen. Pv. = gaat andere w.w. =fietsen Gez. = gaat fietsen Wie wil in de vakantie de planten verzorgen? Pv. = wil andere w.w.= verzorgen Gez. = wil verzorgen
Het onderwerp Het zinsdeel dat voor de “actie” zorgt in de zin. Stel de vraag Wie of wat + gez? (antwoord is het onderwerp)
Voorbeeld Truus gaat de hond uitlaten. ( Wie gaat de hond uitlaten?) Ond. = Truus Mag jij morgen alleen naar de bioscoop? (Wie mag morgen alleen naar de bioscoop?) Ond. = jij
Tijdsbepalingen Plaatsbepalingen Delen van de zin die aangeven waar en/of wanneer iets gebeurd. Stel de waar? vraag Stel de wanneer? vraag (antwoord is de bepaling)
Voorbeeld De leuke zin staat in het rode boek. (waar?) Bep = in het rode boek Morgen gaat hij naar het voetbalveld. (waar? wanneer?) Bep. = Morgen, naar het voetbalveld
Schrijf de zinnen over De man wil zijn auto verkopen op Marktplaats. Mogen jullie morgen naar de training? De wereld draait elke dag zijn rondjes in de ruimte. Moeten jullie de was niet naar binnen brengen? Ik zal jullie alles weer opnieuw moeten uitleggen.
!Doe dit ook met de andere zinnen! Ontleed de zinnen Gez. = Ond. = Bepal. = !Doe dit ook met de andere zinnen!