Soorten werkwoorden
Soorten werkwoorden Zelfstandig werkwoord
Soorten werkwoorden Zelfstandig werkwoord Hulp- werkwoord
Soorten werkwoorden Zelfstandig werkwoord Hulp- werkwoord Koppel-
Soorten werkwoorden Zelfstandig Actie werkwoord Hulp- werkwoord Koppel- werkwoord
Soorten werkwoorden Zelfstandig werkwoord Actie Hulp- werkwoord Koppel- werkwoord Koppelt eigenschap
Soorten werkwoorden Zelfstandig werkwoord Actie Hulp- werkwoord Helpt Koppel- werkwoord Koppelt eigenschap
Soorten werkwoorden Zelfstandig werkwoord Actie Hulp- werkwoord Helpt Werkwoordelijk gezegde Hulp- werkwoord Helpt Koppel- werkwoord Koppelt eigenschap
Soorten werkwoorden Zelfstandig werkwoord Actie Hulp- werkwoord Helpt Werkwoordelijk gezegde Hulp- werkwoord Helpt Naamwoordelijk gezegde Koppel- werkwoord Koppelt eigenschap
Soorten werkwoorden Twee soorten zinnen
Soorten werkwoorden Twee soorten zinnen Onderwerp Actie Eigenschap
Soorten werkwoorden Twee soorten zinnen Onderwerp Actie Eigenschap Werkwoordelijk gezegde Naamwoordelijk gezegde
Even oefenen…
Even oefenen… 1 2 3 4 5 6 7 8
Even oefenen… 1 De grote man fietst. 2 3 4 5 6 7 8
Even oefenen… 1 De grote man fietst. Actie 2 3 4 5 6 7 8
Even oefenen… 1 De grote man fietst. Actie 2 De oude vrouw is lief. 3 4 5 6 7 8
Even oefenen… 1 De grote man fietst. Actie 2 De oude vrouw is lief. Eigenschap 3 4 5 6 7 8
Even oefenen… 1 De grote man fietst. Actie 2 De oude vrouw is lief. Eigenschap 3 Het vogeltje is van de tak gevallen. 4 5 6 7 8
Even oefenen… 1 De grote man fietst. Actie 2 De oude vrouw is lief. Eigenschap 3 Het vogeltje is van de tak gevallen. Actie 4 5 6 7 8
Even oefenen… 1 De grote man fietst. Actie 2 De oude vrouw is lief. Eigenschap 3 Het vogeltje is van de tak gevallen. Actie 4 De winkel is open. 5 6 7 8
Even oefenen… 1 De grote man fietst. Actie 2 De oude vrouw is lief. Eigenschap 3 Het vogeltje is van de tak gevallen. Actie 4 De winkel is open. Eigenschap 5 6 7 8
Even oefenen… 1 De grote man fietst. Actie 2 De oude vrouw is lief. Eigenschap 3 Het vogeltje is van de tak gevallen. Actie 4 De winkel is open. Eigenschap 5 De winkel is gisteren open geweest. 6 7 8
Even oefenen… 1 De grote man fietst. Actie 2 De oude vrouw is lief. Eigenschap 3 Het vogeltje is van de tak gevallen. Actie 4 De winkel is open. Eigenschap 5 De winkel is gisteren open geweest. Eigenschap 6 7 8
Even oefenen… 1 De grote man fietst. Actie 2 De oude vrouw is lief. Eigenschap 3 Het vogeltje is van de tak gevallen. Actie 4 De winkel is open. Eigenschap 5 De winkel is gisteren open geweest. Eigenschap 6 De winkel zal morgen pas open zijn. 7 8
Even oefenen… 1 De grote man fietst. Actie 2 De oude vrouw is lief. Eigenschap 3 Het vogeltje is van de tak gevallen. Actie 4 De winkel is open. Eigenschap 5 De winkel is gisteren open geweest. Eigenschap 6 De winkel zal morgen pas open zijn. Eigenschap 7 8
Even oefenen… 1 De grote man fietst. Actie 2 De oude vrouw is lief. Eigenschap 3 Het vogeltje is van de tak gevallen. Actie 4 De winkel is open. Eigenschap 5 De winkel is gisteren open geweest. Eigenschap 6 De winkel zal morgen pas open zijn. Eigenschap 7 De tak is gebroken. 8
Even oefenen… 1 De grote man fietst. Actie 2 De oude vrouw is lief. Eigenschap 3 Het vogeltje is van de tak gevallen. Actie 4 De winkel is open. Eigenschap 5 De winkel is gisteren open geweest. Eigenschap 6 De winkel zal morgen pas open zijn. Eigenschap 7 De tak is gebroken. Actie 8
Even oefenen… 1 De grote man fietst. Actie 2 De oude vrouw is lief. Eigenschap 3 Het vogeltje is van de tak gevallen. Actie 4 De winkel is open. Eigenschap 5 De winkel is gisteren open geweest. Eigenschap 6 De winkel zal morgen pas open zijn. Eigenschap 7 De tak is gebroken. Actie 8 De winkel is geopend.
Even oefenen… 1 De grote man fietst. Actie 2 De oude vrouw is lief. Eigenschap 3 Het vogeltje is van de tak gevallen. Actie 4 De winkel is open. Eigenschap 5 De winkel is gisteren open geweest. Eigenschap 6 De winkel zal morgen pas open zijn. Eigenschap 7 De tak is gebroken. Actie 8 De winkel is geopend. Actie
OW + actie =
OW + actie = WWG
OW + actie = WWG Alle werkwoorden
OW + actie = WWG Alle werkwoorden OW + eigenschap =
OW + actie = WWG Alle werkwoorden OW + eigenschap = NWG
Alle werkwoorden + eigenschap OW + actie = WWG Alle werkwoorden OW + eigenschap = NWG Alle werkwoorden + eigenschap
Alle werkwoorden + eigenschap OW + actie = WWG Alle werkwoorden ZWW OW + eigenschap = NWG Alle werkwoorden + eigenschap
Alle werkwoorden + eigenschap OW + actie = WWG Alle werkwoorden ZWW OW + eigenschap = NWG Alle werkwoorden + eigenschap KWW
Alle werkwoorden + eigenschap OW + actie = WWG Alle werkwoorden ZWW HWW OW + eigenschap = NWG Alle werkwoorden + eigenschap KWW HWW
Werkwoordelijk gezegde
Werkwoordelijk gezegde ZWW (+ HWW)
Werkwoordelijk gezegde ZWW (+ HWW) De man fietst.
Werkwoordelijk gezegde ZWW (+ HWW) z De man fietst.
Werkwoordelijk gezegde ZWW (+ HWW) z De man fietst. De man fietste.
Werkwoordelijk gezegde ZWW (+ HWW) z De man fietst. z De man fietste.
Werkwoordelijk gezegde ZWW (+ HWW) z De man fietst. z De man fietste. De man heeft gefietst.
Werkwoordelijk gezegde ZWW (+ HWW) z De man fietst. z De man fietste. z De man heeft gefietst.
Werkwoordelijk gezegde ZWW (+ HWW) z De man fietst. z De man fietste. h z De man heeft gefietst.
Werkwoordelijk gezegde ZWW (+ HWW) z De man fietst. z De man fietste. h z De man heeft gefietst. De man gaat fietsen.
Werkwoordelijk gezegde ZWW (+ HWW) z De man fietst. z De man fietste. h z De man heeft gefietst. z De man gaat fietsen.
Werkwoordelijk gezegde ZWW (+ HWW) z De man fietst. z De man fietste. h z De man heeft gefietst. h z De man gaat fietsen.
Werkwoordelijk gezegde ZWW (+ HWW) z De man fietst. z De man fietste. h z De man heeft gefietst. h z De man gaat fietsen. De man zal gaan fietsen.
Werkwoordelijk gezegde ZWW (+ HWW) z De man fietst. z De man fietste. h z De man heeft gefietst. h z De man gaat fietsen. z De man zal gaan fietsen.
Werkwoordelijk gezegde ZWW (+ HWW) z De man fietst. z De man fietste. h z De man heeft gefietst. h z De man gaat fietsen. h h z De man zal gaan fietsen.
Werkwoordelijk gezegde ZWW (+ HWW) z De man fietst. z De man fietste. h z De man heeft gefietst. h z De man gaat fietsen. h h z De man zal gaan fietsen. De man zal gefietst kunnen hebben.
Werkwoordelijk gezegde ZWW (+ HWW) z De man fietst. z De man fietste. h z De man heeft gefietst. h z De man gaat fietsen. h h z De man zal gaan fietsen. z De man zal gefietst kunnen hebben.
Werkwoordelijk gezegde ZWW (+ HWW) z De man fietst. z De man fietste. h z De man heeft gefietst. h z De man gaat fietsen. h h z De man zal gaan fietsen. h z h h De man zal gefietst kunnen hebben.
Naamwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde KWW (+ HWW)
Naamwoordelijk gezegde KWW (+ HWW) De man is ziek.
Naamwoordelijk gezegde KWW (+ HWW) k De man is ziek.
Naamwoordelijk gezegde KWW (+ HWW) k De man is ziek. De man wordt ziek.
Naamwoordelijk gezegde KWW (+ HWW) k De man is ziek. k De man wordt ziek.
Naamwoordelijk gezegde KWW (+ HWW) k De man is ziek. k De man wordt ziek. De man blijft ziek.
Naamwoordelijk gezegde KWW (+ HWW) k De man is ziek. k De man wordt ziek. k De man blijft ziek.
Naamwoordelijk gezegde KWW (+ HWW) k De man is ziek. k De man wordt ziek. k De man blijft ziek. De man is ziek geweest.
Naamwoordelijk gezegde KWW (+ HWW) k De man is ziek. k De man wordt ziek. k De man blijft ziek. k De man is ziek geweest.
Naamwoordelijk gezegde KWW (+ HWW) k De man is ziek. k De man wordt ziek. k De man blijft ziek. h k De man is ziek geweest.
Naamwoordelijk gezegde KWW (+ HWW) k De man is ziek. k De man wordt ziek. k De man blijft ziek. h k De man is ziek geweest. De man zou ziek kunnen worden.
Naamwoordelijk gezegde KWW (+ HWW) k De man is ziek. k De man wordt ziek. k De man blijft ziek. h k De man is ziek geweest. k De man zou ziek kunnen worden.
Naamwoordelijk gezegde KWW (+ HWW) k De man is ziek. k De man wordt ziek. k De man blijft ziek. h k De man is ziek geweest. h h k De man zou ziek kunnen worden.
Naamwoordelijk gezegde KWW (+ HWW) k De man is ziek. k De man wordt ziek. k De man blijft ziek. h k De man is ziek geweest. h h k De man zou ziek kunnen worden. De man zou ziek kunnen zijn geweest.
Naamwoordelijk gezegde KWW (+ HWW) k De man is ziek. k De man wordt ziek. k De man blijft ziek. h k De man is ziek geweest. h h k De man zou ziek kunnen worden. k De man zou ziek kunnen zijn geweest.
Naamwoordelijk gezegde KWW (+ HWW) k De man is ziek. k De man wordt ziek. k De man blijft ziek. h k De man is ziek geweest. h h k De man zou ziek kunnen worden. h h h k De man zou ziek kunnen zijn geweest.
Naamwoordelijk gezegde KWW (+ HWW) k De man is ziek. k De man wordt ziek. k De man blijft ziek. h k De man is ziek geweest. h h k De man zou ziek kunnen worden. h h h k De man zou ziek kunnen zijn geweest. De man lijkt ziek.
Naamwoordelijk gezegde KWW (+ HWW) k De man is ziek. k De man wordt ziek. k De man blijft ziek. h k De man is ziek geweest. h h k De man zou ziek kunnen worden. h h h k De man zou ziek kunnen zijn geweest. h De man lijkt ziek.
Naamwoordelijk gezegde KWW (+ HWW) k De man is ziek. k De man wordt ziek. k De man blijft ziek. h k De man is ziek geweest. h h k De man zou ziek kunnen worden. h h h k De man zou ziek kunnen zijn geweest. h k De man lijkt ziek (te zijn).
Aanpak
Aanpak Zin
Aanpak Zin Actie Eigen-schap
Aanpak Zin Actie Eigen-schap WWG
Aanpak Zin Actie Eigen-schap WWG Eén ZWW
Aanpak Zin Actie Eigen-schap WWG Eén ZWW (+ HWW)
Aanpak Zin Actie Eigen-schap WWG NWG Eén ZWW (+ HWW)
Aanpak Zin Actie Eigen-schap WWG NWG Eén ZWW Eén KWW (+ HWW)
Aanpak Zin Actie Eigen-schap WWG NWG Eén ZWW Eén KWW (+ HWW) (+ HWW)