Kenmerk 11 De vrijwel volledige vervanging in West-Europa van de agrarisch-urbane cultuur door een zelfvoorzienende agrarische cultuur, georganiseerd via hofstelsel en horigheid Les 19: Schaarste en ontstaan van een agrarische samenleving
H3:§ 3:p45-7 Na de Romeinse Tijd Tussen 450 en 500 nc trekken de Romeinen (soldaten/burgers) en veel geromaniseerde Germanen/Kelten weg Steden lopen leeg Platteland raakt deels ontvolkt Geen basis meer voor welvaart De agrarisch-stedelijke (urbane) samenleving van de Romeinen transformeert tot een agrarische samenleving!!
Impact vertrek Romeinen ECONOMIE Handel nabij (limes, Romeinse dorpen, steden) en lange afstand valt weg Infrastructuur gaat kapot geldeconomie verdwijnt Nijverheid in dienst van de Romeinen/steden verdwijnt SOCIALE VERHOUDINGEN Achterblijvers zijn op zich aangewezen Een nieuwe hiërarchie moet ontstaan CULTUUR - Religie blijft daar waar mensen zijn - N/w van de Romeinen verdwijnen grotendeels BESTUUR - Romeins bestuur verdwijnt
Wat blijft er over? Een aantal steden blijft Op het platteland Maar veel kleiner Een aantal bisschoppelijke steden Kerken als centrum (in de stad; voor het platteland) Op het platteland Abdijen Kerkjes De geestelijken hebben slechts een klein surplus nodig en weinig nijverheidsproducten
Surplus Surplus Romeinse Tijd Surplus Vroege Middeleeuwen In deze agrarische samenleving is het creëren van een groot surplus (1) niet meer interessant en (2) door een economisch neerwaartse spiraal zelfs niet meer mogelijk! Surplus Romeinse Tijd Surplus Vroege Middeleeuwen
Lagere productie Leidt niet alleen tot een lager surplus Maar ook tot Verslechtering landbouwmethodes Verslechtering gereedschap Fragiel/kwetsbaar evenwicht Misoogst (of dood van de koe “Clara”) leidt tot opeten zaaigoed moeten lenen (= schulden) van slecht gevoed zijn tot honger tot meer vatbaar zijn voor ziekten tot ► ► ►