Mondeling Nederlands Cursus 4 – Module 2 Dag 1.

Slides:



Advertisements
Verwante presentaties
Simultaan Tafelrondje
Advertisements

Binnen / Buitenkring Maak een binnen- en buitenkring
Coöperatieve leerstrategieën
Taaloefeningen.
Persoonsvorm Saskia Hoekx.
Vandaag hebben we het over :
Taalbeschouwing 2 Taalleesboek 1 53 t/m 55. een enkelvoudig zelfstandig naamwoord (als onderwerp van een zin) krijgt een enkelvoudig gezegde 1=1 een meervoudig.
Taaloefeningen. De grote man liep door de Dennenweg. zin 1 Zinnen ontleden.
WERKWOORDSPELLING Hoe doe je dat ?.
Taaloefeningen.
Brugklas Werkwoordspelling.
Taaloefeningen.
Taaloefeningen.
WERKWOORDSPELLING Met dit overzicht vind je uit hoe je de werkwoordsvorm moet schrijven. Dit is de knop om te beginnen.
Hoe gebruik ik -d & -t? Leren en oefenen Maar eerst…….
Woordsoorten Maud Hutten.
Taaloefeningen.
Hoe gebruik je een woordenboek?
Woordsoorten benoemen
Woordsoorten benoemen
DAG VAN HET LEREN Hoe komt zo'n taal eigenlijk in je hoofd? door Henk Wolf.
Nederlands Woensdag 6 januari 2va.
Werkwoordspelling -d of –t?
Werkwoordsvormen, voorzetsels en voegwoorden
Grammatica zinsdelen H1 t/m H6
Grammatica woordsoorten H1 t/m H6
Werkwoordsvormen. Spoorboekje 1)Wat weet je al? 2)Oefening werkwoordsvormen 3)Bespreken 4)Zelfstandig aan het werk Wat gaan we leren? - Je kunt werkwoordsvormen.
Thema Winkelen Kleuterplein. De euro, het geld, de munt Kassa en kassajuffrouw De portemonnee De prijs, kosten, duur, goedkoop Boodschappenlijstje Winkelmand,
Cursus werkwoordspelling Goed spellen? Kwestie van regels.
Werkwoorden vervoegen
Spelling 1 3 vwo Op niveau, 1e druk (2014)
Grammatica woordsoorten H1 t/m H6
Betrekkelijk voornaamwoord en bijvoeglijke bepaling
Onvoltooid deelwoord/bijvoeglijk gebruikt deelwoord
Woordbenoemen Groep 6 en 7.
Hoofdstuk 1 Grammatica zinsdelen
Hoofdstuk 2 Spelling Infinitief en voltooid deelwoord
Direct Grammaticales 1 22/07/2018 Direct Grammaticales 1.
Direct Grammaticales 1 30/07/2018 Direct Grammaticales 1.
Direct Les Sem 1, blok 1. Grammaticales 2
Stijlfouten.
Grammatica zinsdelen Redekundig ontleden.
Literatuur V6 – les
Didactische structuren
Mondeling Nederlands Cursus 2 – Module 7 Dag 1.
Mondeling Nederlands Cursus 2 – Module 4 Dag 1.
Mondeling Nederlands Cursus 3 – Module 7 Dag 1.
Mondeling Nederlands Cursus 3 – Module 5 Dag 1.
Mondeling Nederlands Cursus 3 – Module 1 Dag 1.
Mondeling Nederlands Cursus 1 – Module 2 Dag 1.
Mondeling Nederlands Cursus 4 – Module 5 Dag 1.
Mondeling Nederlands Cursus 3 – Module 3 Dag 1.
Mondeling Nederlands Cursus 4 – Module 3 Dag 1.
Mondeling Nederlands Cursus 2 – Module 2 Dag 1.
Mondeling Nederlands Cursus 4 – Module 6 Dag 1.
Mondeling Nederlands Cursus 4 – Module 7 Dag 1.
Mondeling Nederlands Cursus 2 – Module 5 Dag 1.
Mondeling Nederlands Cursus 1 – Module 1 Dag 1.
Spelling.
Mondeling Nederlands Cursus 1 – Module 5 Dag 1.
Mondeling Nederlands Cursus 3 – Module 4 Dag 1.
Mondeling Nederlands Cursus 3 – Module 6 Dag 1.
Mondeling Nederlands Cursus 1 – Module 4 Dag 1.
Hoofdstuk 5 Grammatica woordsoorten
Tellen met kaarten.
Tellen met kaarten.
Hoofdstuk 2 Taalverzorging
Werkwoordspelling: een werkwoord als bijvoeglijk naamwoord
Woordbenoemen Zelfstandig naamwoord, eigennaam, lidwoord, bijvoeglijk naamwoord, voorzetsel, telwoord.
Transcript van de presentatie:

Mondeling Nederlands Cursus 4 – Module 2 Dag 1

Weet je nog? de salade de wedstrijd uitspugen smaken ongeveer - precies

Woord van de dag: de groente

het fruit

de baard

de buurvrouw

de euro

het geld

de groenteman

de komkommer

het krentenbrood

de mand

de markt

de markt

de mayonaise

de mensen

de peer

de rol beschuit de beschuit met muisjes

de snor

de tomaten

de winkel

een bos wortelen de wortel

aan de beurt zijn

dol zijn op

lusten

duur goedkoop

Welke soort hoort bij groente? Welke soort hoort bij fruit?

meervoud de baard de buurvrouw de groente de groenteman het krentenbrood de mand de markt de peer de rol beschuit de snor de tomaat

meervoud de baard de baarden de buurvrouw de buurvrouwen de groente de groenten de groenteman de groentemannen het krentenbrood de krentenbroden de mand de manden de markt de markten de peer de peren de rol beschuit de rollen beschuit de snor de snorren de tomaat de tomaten

meervoud de euro de komkommer de winkel de wortel

meervoud de euro de euro’s de komkommer de komkommers de winkel de winkels de wortel de wortels

Het verhaal Wie? doet? wat? waar?

Werkwoorden tegenwoordige tijd Wat gaan we doen? Tafelrondje Leerkracht zegt een werkwoord (uit het verhaal kopen, lopen..) Eerste leerling vervoegt de ik-vorm Tweede de jij-vorm Derde de wij-vorm Laatste leerling zegt het volt.deelwoord.

Samengestelde zinnen / voegwoorden Wat gaan we doen? Tweepraat De leerlingen vertellen het verhaal na ahv de verhaalplaten. De ene leerling begint bij de eerste plaat, de andere doet de tweede. Zij moeten hierbij goed op de voegwoorden letten dus lange zinnen maken met: want - omdat - en De ander luistert en let op of hij/zij voegwoorden gebruikt (evt turven) Daarna wisselen

Wat hebben wij geleerd?

dag 2

Weet je nog? de groente goedkoop - duur aan de beurt zijn de buurvrouw het krentenbrood

Herhaal de namen van de hoofdpersonen en wijs aan op de WIE kaart weet je nog? Het verhaal Wie? doet? wat? waar? Herhaal de namen van de hoofdpersonen en wijs aan op de WIE kaart

lusten

de euro

de komkommer

de mensen

de peer

de tomaat

de wortel – de wortelen – de wortels

aan de beurt zijn

dol zijn op

lusten

opzij gaan

in de rij

voor de gek houden

duur goedkoop

linkerhand rechterhand

Tegenspreken: wat vervelend. wat stom. bah, wat kinderachtig Tegenspreken: wat vervelend! wat stom! bah, wat kinderachtig! wat onbeleefd!

Je mening geven: ik lust geen…/ dat lust ik niet. ik ben dol op…

Zoek iemand die… Leerkracht maakt kaartjes met daarop eten of drinken Iedere leerling krijgt een briefje Leerlingen lopen rond, geven een high five en vragen dan: Lust jij …….(wat op kaartje staat)? Lusten ze het dan schrijven ze de naam op de achterkant van het kaartje

meervoud de tomaat

meervoud de tomaat de tomaten

meervoud de euro de komkommer de winkel de wortel

meervoud de euro de euro’s de komkommer de komkommers de winkel de winkels de wortel de wortels

Trappen van vergelijking Wat gaan we doen? Tafelrondje Eerste leerling maakt een zin met een bijv.nw Volgende leerling versterkt met de vergelijkende trap Derde leerling gaat nog een trap verder Bijv: de hond is groot het huis is groter de flat is het grootst

Wat hebben wij geleerd?

dag 3

Weet je nog? lusten de komkommer de tomaat ik lust geen…. ik ben dol op…

de schoorsteen

het affiche

de demonstratie

de euro

de fontein

het gebouw

de heg

het hotel

het kruispunt

de metro

de mensen

de paal

de poppenkast

de steiger de steiger

het verkeer

het warenhuis

de winkel

de winkelstraat

in het rond vliegen

opzij gaan

tegenhouden

in de rij

duur goedkoop

daar heb je het al

meervoud de fontein het gebouw de heg het kruispunt de paal de poppenkast de schoorsteen het warenhuis de winkelstraat

meervoud de fontein de fonteinen het gebouw de gebouwen de heg de heggen het kruispunt de kruispunten de paal de palen de poppenkast de poppenkasten de schoorsteen de schoorstenen het warenhuis de warenhuizen de winkelstraat de winkelstraten

meervoud het affiche de demontratie het hotel de metro de steiger de winkel

meervoud het affiche de affiches de demontratie de demontraties het hotel de hotels de metro de metro’s de steiger de steigers de winkel de winkels

Het verhaal Wie? doet? wat? waar?

Vraagzinnen maken Wat gaan we doen? Tweetalcoach Leerkracht maakt tweetallen Ene leerling maakt een wie/doet/wat zin Andere leerling maakt er een vraagzin van Bijv : De juf gaat naar school Gaat de juf naar school? Na 2 minuten wisselen

Werkwoorden vervoeging Wat gaan we doen? Rondpraat Leerkracht zegt een werkwoord (oa uit verhaal:tegenhouden,vliegen,gaan) Eerste leerling vervoegt de ik-vorm Tweede leerling vervoegt de ik-vorm verleden tijd Derde leerling vervoegt de ik-vorm met voltooid deelwoord

Wat hebben wij geleerd?

dag 4

weet je nog? de winkel het warenhuis tegenhouden in het rond vliegen

Herhaal de namen van de hoofdpersonen en wijs aan op de WIE kaart weet je nog? Het verhaal Wie? doet? wat? waar? Herhaal de namen van de hoofdpersonen en wijs aan op de WIE kaart

Woord van de dag: het gebouw

de fontein

het gebouw

het hotel

het plaksel

de schoorsteen

de steiger de steiger

de viltstiften

het warenhuis

voorzetsels naast voor in achter op boven onder bij enz.

meervoud de fontein het gebouw de schoorsteen de viltstift het warenhuis

meervoud de fontein het gebouw de schoorsteen de viltstift het warenhuis

meervoud de fontein de fonteinen het gebouw de gebouwen de schoorsteen de schoorstenen de viltstift de viltstiften het warenhuis de warenhuizen

Verwijzende functiewoorden Wat gaan we doen? Leerkracht legt briefjes met hij - zij - er - het op 4 stoelen Leerkracht zegt een zin met een van deze functiewoorden erin De leerlingen gaan achter de juiste stoel staan Bij hij en zij kunnen de leerlingen ook nog benoemen naar welk woord het verwijst

Wat hebben wij geleerd?

dag 5

Weet je nog? het gebouw de fontein de schoorsteen het hotel

woord van de dag: een handje helpen

de afwasborstel

het afwasmiddel

de groente

de komkommer

de mand

de mayonaise

het sop

het teiltje

de theedoeken

de tomaat

de salade

afdrogen

afwassen

druppen

drijven zinken

een handje helpen

kauwen

lusten

drijven zinken

een handvol

meervoud de baard de bril de mand de snor de theedoek

meervoud de baard de baarden de bril de brillen de mand de manden de snor de snorren de theedoek de theedoeken

meervoud de afwasborstel het teiltje

meervoud de afwasborstel de afwasborstels het teiltje de teiltjes

Bijvoeglijk naamwoord Wat gaan we doen? Binnenkring/buitenkring Maak een binnen- en buitenkring De binnenkring zegt een woord met de/het ervoor en een bijv.naamwoord Bijv: De olifant is grijs De buitenkring vervoegd het bijv.naamwoord: De grijze olifant De binnenkring draait door. Rollen omdraaien

Bijvoeglijk naamwoord Werkblad bijvoeglijk naamwoord (schema met zinsdelen) uit de map Schrijf een zin op met een bijv.naamwoord Bijv: De kast is hoog/laag/groot/bruin Schrijf op de achterkant het bijvoeglijk naamwoord voor het wie/wat woord Bijv: De hoge/lage/grote/bruine kast

Wat hebben wij geleerd?