Havo en vwo 3 Versie 2018 + stencil hst 9 voor leerlingen Hoofdstuk 9 M&O Havo en vwo 3 Versie 2018 + stencil hst 9 voor leerlingen
Wat gaan we doen? - Hoofdstuk 9 M&O m.b.v. stencil Opmerking: Je hebt voorlopig alleen maar het kleine boekje nodig! Het boek Pincode hoef je de aankomende weken NIET mee te nemen. Ik ga nu nieuwe begrippen bespreken. TIP: maak aantekeningen van mijn uitleg en voorbeelden die ik geef.
Maak de introductievraag op je stencil. Schrijf op het bord wat de leerlingen opnoemen. Maak meteen een verschil tussen aan de linker kant constante kosten en aan de rechter kant variabele kosten. Klaar? Bekijk dan alvast de teksten op je stencil. De docent bespreekt zo meteen de introductievraag.
Constante kosten Variabele kosten
Noteer dit op je stencil. Uitzondering Personeelskosten = vaste kosten EN variabele kosten. Hoe kan dat? Vast = loondienst Variabel = 0 uren contract of op oproepbasis Noteer dit op je stencil.
Soorten kosten: TCK en TVK Totale Constante kosten Totale Variabele kosten De TCK veranderen niet als je meer of minder producten gaat maken. Als je 0 producten produceert heb je bijv. de huurkosten, abonnementen of verzekeringen wel nog te betalen, en als je 100.000 producten produceert heb je ze natuurlijk ook! 0 producten € 1.000,- 100.000 producten € 1.000,- De TVK veranderen wel als je meer of minder producten gaat maken. Als je niets bakt, hoef je ook niets in te kopen. Bak je een heleboel, dan moet je ook veel inkopen. 0 producten € 0 100.000 producten € 100.000* * (als de kosten € 1,- p/product zijn)
Soorten kosten: (G)CK en (G)VK Constante kosten per product Variabele kosten per product De TCK veranderen niet als je meer of minder producten gaat maken. Maar als je de constante kosten over het aantal gemaakte producten verdeelt = (G)CK, dan wordt het naarmate het aantal toe neemt, steeds kleiner. Dus GCK verandert wel. TCK = 100,- 1 stuks maken 100,- / 1 = 100,- aan GCK. 2 stuks maken 100,- / 2 = 50,- aan GCK. 10 stuks maken 100,- / 10 = 10,- aan GCK. De TVK veranderen wel als je meer of minder producten gaat maken, maar de variabele kosten per product = (G)VK die veranderen niet. Dus GVK verandert niet. Stel, ik bak een cake. Ik heb 2 eieren nodig = 2 x 10 ct. Stel, ik bak 2 cakes. Ik heb 4 eieren nodig = 4 x 10 ct. De prijs per cake blijft 20 ct. (= GVK) DIT STAAT FOUT OP STENCIL !!!
Constante kosten De TCK (totale constante kosten) blijven gelijk als ik meer ga maken. De GCK (constante kosten per product) dalen als je meer gaat maken! Voorbeelden CK: Rente Huur Loon voor vast personeel Verzekeringen Abonnementen (internet, telefoon..)
Variabele kosten De TVK (totale variabele kosten) veranderen als je meer gaat maken. De GVK (variabele kosten per eenheid) blijven gelijk als je meer gaat maken.
Zorg dat je weet wat het betekent! Totale constante kosten (TCK) Constante kosten per product (GCK) Totale variabele kosten (TVK) Variabele kosten per product (GVK) Welke bedragen zijn altijd hetzelfde? Welke bedragen zijn altijd anders? Totale constante kosten (TCK) Variabele kosten per product (GVK) Constante kosten per product (GCK) Totale variabele kosten (TVK)
DOEN: Eigen voorbeeld bedenken. Docent legt zo meteen een project (alle havo 3) uit. HW: leer blz. 2 + 3. Maak eigen voorbeeld af. Denk na over het project en …
Uitleg economie project PO WINST MAKEN Echt verkopen! Product / dienst Alle 3e jaars Tijdens lessen regelen, verkopen en opruimen Tijdens pauzes vooral veel geld proberen binnen te harken! 6 groepjes in de klas, waarvan 2 marketinggroepjes Brief naar ouders DOEL: verschil in kosten benoemen, uitrekenen, break-even punt brekenen, winst uitrekenen. De theorie van hst 9 + 10 in praktijk brengen Nu? Groepjes maken m.b.v. docent. En start met brainstormen!
DOEN: HW: leer blz. 2 + 3. Maak eigen voorbeeld af. Denk na over het project: - Met wie werk je samen? - Wil je marketing doen of niet? - Denk ook alvast na over wat je zou willen verkopen.
Weten we het nog? Wat zijn CK en VK? Welke blijven gelijk: GVK of GCK? Leg uit. Welke blijven gelijk: TVK of TCK? DOEN: Opdracht 1 klassikaal Theorie behandelen Oefenopgave 1, 2 & 3 maken.
Klassikale opdracht 1 De totale constante kosten zijn: € 20.000 De variabele kosten per product zijn: € 1,50 Totale Constante kosten (TCK): Veranderen niet als de productie veranderd. Ofwel het totaal bedrag is overal hetzelfde! Producten Totale constante kosten (TCK) Constante kosten per product (GCK) Totale variabele kosten (TVK) Variabele kosten per product (GVK) 1 10 100 1.000 10.000 € 20.000 / 1 = € 20.000 € 20.000 € 20.000/10 = € 2.000 € 20.000 € 20.000/100 = € 200 € 20.000 Constante kosten (GCK): Het totaal bedrag is hetzelfde, maar is dat dan ook hetzelfde per product? Nee! € 20.000/1.000 = € 20 € 20.000 €20.000/10.000= € 2 € 20.000
Klassikale opdracht 1 De totale constante kosten zijn: € 20.000 De variabele kosten per product zijn: € 1,50 Variabele kosten per product (VK): Veranderen niet als de productie verandert. Ofwel het totaal bedrag is overal hetzelfde! Producten Totale constante kosten (TCK) Constante kosten per product (GCK) Totale variabele kosten (TVK) Variabele kosten per product (GVK) 1 10 100 1.000 10.000 € 20.000 / 1 = € 20.000 € 1,50 * 1 = € 1,50 € 20.000 € 1,50 € 20.000/10 = € 2.000 € 1,50 * 10 = € 15,00 € 20.000 € 1,50 Totale Variabele kosten (TVK): Het bedrage per product is hetzelfde, maar is dat dan ook voor het totaalbedrag het geval? Nee! € 20.000/100 = € 200 € 1,50 * 100 = € 150,00 € 20.000 € 1,50 € 20.000/1.000 = € 20 € 1,50 * 1.000 = € 1.500,00 € 20.000 € 1,50 € 20.000 €20.000/10.000= € 2 € 1,50 * 10.000 = € 15.000,00 € 1,50
LET OP! Als er gesproken wordt over de VK en de CK, dan gaat het over de TVK en de TCK. Wordt er gesproken over de VK per product, dan gaat het over de GVK. Wordt er gesproken over de CK per product, dan gaat het over de GCK.
Doen: maak oefenopgave 1. Klaar? Lees verder op je stencil, of bekijk de vorige uitleg op je stencil nog eens.
Antwoorden oefenopgave 1. Als de productie stijgt, dan zullen de totale constante kosten dalen/stijgen/gelijk blijven. Als de productie stijgt, dan zullen de constante kosten per product dalen/stijgen/gelijk blijven. Als de productie stijgt, dan zullen de totale variabele kosten dalen/stijgen/gelijk blijven. Als de productie stijgt, dan zullen de variabele kosten per product dalen/stijgen/gelijk blijven.
TK = TCK + TVK of TK = TCK + (GVK * Q) Kostprijs = GCK + GVK BELANGRIJKE FORMULES! Totale Kosten = Totale constante kosten (TCK) + totale variabele kosten (TVK) OF! Totale Kosten = Totale constante kosten (TCK) + (variabele kosten per product (VK) * Q) Kostprijs (GTK) = constante kosten per product + variabele kosten per product Korter omschreven: TK = TCK + TVK of TK = TCK + (GVK * Q) Kostprijs = GCK + GVK G = gemiddeld. Dus per stuk.
Kostprijs (GTK) = GCK + GVK Vraag: Als je een zo hoog mogelijke winst wil halen, moet die kostprijs dan hoog of laag zijn? Laag, want zo hou je zo veel mogelijk winst per product. Vraag: Geldt dit ook voor bedrijven die NIET als doel hebben om winst te halen? Ja, zij hebben een bepaald budget waarmee ze werken. Ook voor hun is het van belang om de kosten zo laag mogelijk te houden, zodat ze binnen het budget kunnen blijven werken.
Van totaal naar gemiddeld Als je 5 cijfers hebt staan en je wilt het gemiddelde uitrekenen, heb je geleerd deze 5 cijfers op te tellen en het totaal te delen door 5. Bij economie is het totaal vaak al bekend en wilt men het gemiddelde weten. Dan delen we het totaal door de productie, ofwel door Q. DUS: TK: Totale kosten TCK: Totale constante kosten TVK: Totale variabele kosten GTK: gemiddelde totale kosten (totale kosten per product) GCK: gemiddelde constante kosten (constante kosten per product) GVK: gemiddelde variabele kosten (variabele kosten per product)
Doen: maak oefenopgave 2.
Wat gaan we vandaag doen? Aanwezigheid Datum toets bespreken HAVO: 10 april kleine pauze VWO: 5 april kleine pauze Aantekening TK, TCK, TVK, GTK, etc… HW nakijken HAVO t/m mascara VWO: zelfstandig a.h.v. nakijkblad (t/m opg. 4 m&o) Aan de slag stencil + boekje M&O.
AANTEKENING!! TK TCK TVK ↓:Q ↑xQ ↓:Q ↑xQ ↓:Q ↑xQ GTK GCK GVK
TK TCK TVK GTK GCK GVK 1200,- 1000,- 1000,- : 100 = 10,- Q = 100 stuks Huur = 1000,- 1 stuk materiaalkosten = 2,- TK 1200,- TCK TVK Vb. huur Vb. materiaal 1000,- 100 x 2,- = 200,- GTK GCK GVK 1200,- : 100 = 12,- kostprijs 1000,- : 100 = 10,- 2,-
TK TCK TVK GTK GCK GVK 1200,- 1000,- 1000,- : 100 = 10,- Q = 100 stuks Huur = 1000,- 1 stuk materiaalkosten = 2,- Welke blijven gelijk? TK 1200,- TCK TVK Vb. huur Vb. materiaal 1000,- 100 x 2,- = 200,- GTK GCK GVK 1200,- : 100 = 12,- kostprijs 1000,- : 100 = 10,- 2,-
TK TCK TVK 1400,- 200 x 2,- = 400,- 1200,- 1000,- Q = 100 stuks Huur = 1000,- 1 stuk materiaalkosten = 2,- Stel ik ga er meer maken Q = 200 Wat verandert er hier? TK 1200,- TCK TVK Vb. huur 1400,- Vb. materiaal 1000,- 100 x 2,- = 200,- 200 x 2,- = 400,-
TK TCK TVK GTK GCK GVK 1400,- 200 x 2,- = 400,- 1200,- 1000,- Q = 100 stuks Huur = 1000,- 1 stuk materiaalkosten = 2,- Stel ik ga er meer maken Q = 200 Wat verandert er hier? TK 1200,- TCK TVK 1400,- Vb. huur Vb. materiaal 1000,- 100 x 2,- = 200,- 200 x 2,- = 400,- GTK GCK 1200,- : 100 = 12,- kostprijs GVK 1000,- : 200 = 5,- 2,- 1000,- : 100 = 10,- 1400,- : 200 = 7,- kostprijs
Hoe kan dit? 1200,- : 100 = 12,- kostprijs De kostprijs bestaat uit GCK + GVK. De GVK blijft altijd gelijk, maar aangezien de TCK over meer producten kan worden verdeelt, daalt de GCK. Dus daalt de kostprijs per product = GTK. 1200,- : 100 = 12,- kostprijs 1400,- : 200 = 7,- kostprijs
Antwoorden oefenopgave 2 € 25.000 TCK € 4,- GVK Antwoorden oefenopgave 2 Productie TCK TVK TK GCK GVK GTK 1 € 25.000 € 4 € 25.004 € 25.000 € 4,- 50 € 200 € 25.200 € 500 € 504 300 € 25.000 € 1.200 € 26.200 € 83,33 € 87,33 1.000 € 4.000 € 29.000 € 25,- € 29,- 4.500 € 18.000 € 43.000 € 5,56 € 9,56 7.500 € 30.000 € 55.000 € 3,33 € 7,33 20.000 € 80.000 € 105.000 € 1,25 € 5,25 50.000 € 200.000 € 225.000 € 0,50 € 4,50
Doen: maak oefenopgave 3. Imke maakt een speciale mascara met haar bedrijf. Voor het jaar 2011 zijn de volgende gegevens bekend: Productie = 3.000 stuks Totale constante kosten (TCK) = € 40.000 Totale variabele kosten (TVK) = € 30.000 Verder is de volgende informatie van belang: KOSTPRIJS (GTK) = constante kosten per product (CK) + variabele kosten per product (VK) A. Bereken de kostprijs voor het jaar 2011. B. Stel dat in het jaar 2012 Imke 6.000 mascara’s kan verkopen, we gaan er vanuit dat de totale constante kosten en de variabele kosten per product ongewijzigd blijven. Bereken de kostprijs voor het jaar 2012.
Antwoorden oefenopgave 3 Welke informatie weten we? Productie = 3.000 stuks Totale constante kosten = € 40.000 Totale variabele kosten = € 30.000 Gevraagd wordt de kostprijs voor 2011, die kunnen we uitrekenen door: Variabele kosten per product + constante kosten per product Dus: Wat zijn de variabele kosten per product? GVK Wat zijn de constante kosten per product? GCK
Antwoord oefenopgave 3 A Welke informatie weten we? Productie = 3.000 stuks Totale constante kosten = € 40.000 Totale variabele kosten = € 30.000 Wat zijn de variabele kosten per product? Totaal bij 3.000 producten is € 30.000 Per product is dat: € 30.000 / 3.000 = € 10 Wat zijn de constante kosten per product? Totaal bij 3.000 producten is € 40.000 Per product is dat: € 40.000 / 3.000 = € 13,33 Wat is dan de kostprijs? € 10 + € 13,33 = € 23,33
Antwoord oefenopgave 3 B Welke informatie weten we? Productie = 6.000 stuks Totale constante kosten = € 40.000 Variabele kosten per product = € 10 Wat zijn de variabele kosten per product? Deze blijven gelijk, dus zijn nog steeds € 10 Wat zijn de constante kosten per product? Totaal bij 6.000 producten is € 40.000 Per product is dat: € 40.000 / 6.000 = € 6,67 Wat is dan de kostprijs? € 10 + € 6,67 = € 16,67
HUISWERK HAVO Maak oefenopgave 4 en vraag 1 t/m 4 uit het M&O boekje +- blz. 58. En kijk het hw thuis na. Antwoorden komen op de site. In de les erna gelegenheid om vragen te stellen. HW voor de les erna: alles hst 9 af. Let op! Het boek (hst 9 M&O) gebruikt bepaalde begrippen, waarbij het volgende wordt bedoeld: Constante/variabele kosten Hierbij gaat het om de TOTALE kosten Constante/variabele kosten per …. Hierbij gaat het om de kosten per product.
HUISWERK VWO Maak oefenopgave 5 en vraag 5 + 6 uit het M&O boekje +- blz. 58. En kijk thuis alles na. Antwoorden komen op de site. 5 april is laatste les voor proefwerk. Let op! Het boek (hst 9 M&O) gebruikt bepaalde begrippen, waarbij het volgende wordt bedoeld: Constante/variabele kosten Hierbij gaat het om de TOTALE kosten Constante/variabele kosten per …. Hierbij gaat het om de kosten per product.
Weet je het nog? Constante kosten De (totale) constante kosten blijven gelijk / dalen als er meer geproduceerd wordt. De constante kosten per product stijgen / dalen als je meer gaat maken! Je kan de kosten over meer producten (ver)delen. Voorbeeld constante kosten: Rente Huur Loon Verzekering Internet, telefoon abonnement
Doen: maak opgave 1 & 2 uit het M&O boekje hoofdstuk 9. Doe dit in je schrift. Schrijf alles zo volledig mogelijk op.
Antwoorden boekje M&O Opgave 1 A. Constante kosten variëren binnen een bepaalde productiegrens niet met de productie. (Totale constante kosten blijven gelijk, zie oefenopgave 1a) B. Variabele kosten zijn afhankelijk van de productie. (Totale variabele kosten veranderen met de productie mee, zie oefenopgave 1a) C. Als de productie toeneemt, nemen de constante kosten per product af. D. Als de productie toeneemt, blijven de variabele kosten per product gelijk.
Opgave 2 A. Verzekeringspremie, Wegenbelasting, Onderhoud (standaard tarief voor APK) B. Constante kosten per km = € 6.000 / 30.000 km = € 0,20 per km C. Totale constante kosten blijven € 6.000 Constante kosten per km = € 6.000 / 40.000 km = € 0,15 per km. D. Brandstof (benzine, diesel, gas) E. Variabele kosten per km = € 2.100 / 30.000 km = € 0,07 per km F. Totale variabele kosten bij 40.000 km = € 0,07 x 40.000 km = € 2.800 De variabele kosten per km blijven € 0,07 Opmerking: de totale kosten per km bij 30.000 km zijn dus: € 0,20 + € 0,07 = € 0,27
Doen: maak oefenopgave 4.
Antwoorden oefenopgave 4. Kosten TK Totale kosten TVK Variabele kosten TCK Constante kosten Q
Doe dit in je schrift. Schrijf alles zo volledig mogelijk op. Doen: maak opgave 3 en 4 uit het M&O boekje. Klaar? Doen: maak oefenopgave 4. Doe dit in je schrift. Schrijf alles zo volledig mogelijk op.
Antwoorden opgave 3 M&O boekje A. Spijkers, hout enz. B. Huur van de fabriek, vaste personeel in dienst C. Totale variabele kosten (TVK): € 46.000 Dit moet verdeeld worden over 200 stuks. Variabele kosten per boekenkast (GVK) = € 46.000 / 200 stuks = € 230 per stuk. D. TK (Totale Kosten) p/boekenkast = C. kosten p/boekenkast + V. kosten p/boekenkast . Ook wel: TK = GCK + GVK TCK = € 90.000, dus CK = € 90.000 / 200 stuks = € 450 per stuk (GCK) TK = € 450 + € 230 = € 680 per stuk
E. Totale variabele kosten bij 300 stuks = € 230 x 300 stuks = € 69 F. Totale kosten per boekenkast bij 300 stuks: Constante kosten per boekenkast = € 90.000 / 300 stuks = € 300 Totale kosten per boekenkast = € 300 + € 230 = € 530 per stuk G. Bij een hogere productie kunnen de totale constante kosten over meer boekenkasten worden verdeeld, waardoor de constante kosten per boekenkast dalen. Hierdoor dalen ook de totale kosten per kast. (Zie het als een zak snoepjes: met hoe meer mensen je de zak moet delen, hoe minder snoepjes elke persoon krijgt.)
Maak opg. 4 uit het boekje en maak oefenopgave 5 (stencil) Snap je iets niet? Kom naar me toe, dan help ik je. Klaar? Werk gewoon verder in je stencil.
Antwoorden opgave 4 M&O boekje A. Totale telefoonkosten per minuut = € 195,50 / 850 minuten = € 0,23 B. Totale nota: abonnement (Vast) + gesprekskosten (Variabel). Ze willen hier het gespreksdeel weten! Gesprekskosten per minuut = (€ 195,50 - € 42,50) / 850 minuten = € 0,18 C. 850 minuten x 0,80 = 680 minuten Variabele telefoonkosten = 680 minuten x 0,18 = € 122,40 Constante telefoonkosten = € 42,50 + Totale telefoonkosten = € 164,90 D. De totale telefoonkosten per minuut zijn nu hoger, omdat de constante kosten (abonnementsgeld) nu over minder belminuten wordt verdeeld. €164,90 / 680 = € 0,24)
Antwoorden oefenopgave 5 Bij een productie van 30.000 stuks zijn de totale kosten € 150.000 Bij een productie van 40.000 stuks zijn de totale kosten € 190.000 a. Het verschil is 10.000 stuks voor € 40.000,- (= € 190.000 - € 150.000). b. Je hebt het dan over variabele kosten, want in die € 150.000 en in de € 190.000 zit een stukje TCK. TCK blijft altijd gelijk, dus bij een hogere productie worden alleen maar de TVK hoger. c. GVK = TVK : Q € 40.000 : 10.000 = € 4,- per stuk. d. TCK? 30.000 x € 4,- = € 120.000 TVK 40.000 x € 4,- = € 160.000 TVK + ? = € 30.000 TCK + ? = € 30.000 TCK = € 150.000 TK = € 190.000 TK TCK is dus € 150.000 - € 120.000 = € 30.000,- Controle: € 190.000 - € 160.000 = € 30.000,-
Doen: maak opgave 5 & 6 uit het M&O boekje. Doe dit in je schrift. Schrijf alles zo volledig mogelijk op.
Antwoorden opgave 5 M&O boekje Totale variabele kosten = tot. kosten – const. Kosten € 488.000 - € 340.000 = € 148.000 Variabele kosten per stuk = € 148.000 / 4000 stuks = € 37,- B. Totale variabele kosten = € 37 x 4.800 stuks = € 177.600 Totale constante kosten = € 340.000 + Totale kosten = € 517.600
Opgave 6 M&O boekje antwoorden A. 1 op 15 betekent: met 1 liter benzine kun je 15 km rijden. Variabele kosten per km = € 1,05 / 15 km = € 0,07 per km B. Totale variabele kosten = € 0,07 x 12.000 km = € 840 Totale constante kosten = € 150 x 12 maanden = € 1.800 + Totale kosten per jaar = € 2.640,- C. Totale autokosten per km = € 2.640 / 12.000 km = € 0,22 per km D. (15.000 km – 12.000 km) x € 0,07 = € 210,-
E. Totale variabele kosten = € 0,07 x 15. 000 km. =. € 1 E. Totale variabele kosten = € 0,07 x 15.000 km = € 1.050 Totale constante kosten = € 150 x 12 maanden = € 1.800 + Totale autokosten bij 15.000 km = € 2.850 Kosten per km = € 2.850 / 15.000 km = € 0,19 per km Buurjongen zal per week meerijden = 3 dagen x 46 km= 138 km p/w De kosten die Marianne de buurjongen in rekening moet brengen bedragen: € 0,19 x 138 km x 0,5 = € 13,11 per week
Voor de snelle leerling een uitdagende som: ‘Extra inzichtsvraag’. Gebruik kladpapier anders lukt het niet.
Extra oefenmateriaal achteraan in de stencil.
Antwoorden inzichtsvraag Q TK GTK GCK GVK TCK TVK 1.000 3.000,- 2.000 36.000,- 18,- 3.000 13,- 4.000 7,50 5.000 6.000
Antwoorden inzichtsvraag Q TK GTK GCK GVK TCK TVK 1.000 33.000,- 33,- 30,- 3,- 30.000,- 3.000,- 2.000 36.000,- 18,- 15,- 6.000,- 3.000 39.000,- 13,- 10,- 9.000,- 4.000 42.000,- 10,50 7,50 12.000,- 5.000 45.000,- 9,- 6,- 15.000,- 6.000 48.000,- 8,- 5,- 18.000,-
Antwoorden extra oefenmateriaal Wat kost internet ? 1 Belkosten 2002 = € 345 - € 60 = € 285,- Belkosten 2003 = 1,30 x € 285 = € 370,50 Abonnement 2003 = 1,10 x € 60 = € 66,- 1,2 x € 60,- = 72,- Totale internetkosten 2003 = € 370,50 + € 66 = € 436,50 € 370,50 + € 72,- = € 442,50 2 Tot de constante kosten, want de abonnement is een vast bedrag, ongeacht hoeveel minuten je gebruik maakt van het internet. FOUT OP STENCIL!
Benzine of LPG ? 3 € 1.750 + € 600 + € 350 + (1,05/15 x 20000) = € 2.700 + € 1.400 = € 4.100,- 4 4 x € 180 + € 100 = € 720 + € 100 = € 820,- 5 Extra constante kosten LPG = € 780,- voordeel brandstofkosten per km = € 0,07 - € 0,04 = € 0,03 Aantal kilometers = € 780/€ 0,03 = 26.000,-
HUISWERK