Het skelet
Wat weet je van het skelet? Functie Botvorming Kraakbeen Wervelkolom Gewrichten Anatomie Fysiologie Pathologie
Beenweefsel (bot) Functies: Geeft steun Bescherming organen (hersenen, hart, longen..) Aanhechtingsplaats voor spieren Aanmaak van rode bloedcellen in het rode beenmerg
Opbouw Sponsachtig been Compact been Mergholte Kanaaltje van Haver Bloedvaten Kanaaltje van Volkman Beenvlies/periost
Botvorming Direct Indirect Via beenvormende cellen (osteoblasten) Bij: De schedelbeenderen Diktegroei van pijpbeenderen Botbreuken Indirect Vanuit kraakbeenschijven of epifisairschijven Bij: Lengtegroei van pijpbeenderen. (Hier worden kraakbeencellen gevormd die later veranderen in echte botcellen)
Eigenschappen: Elastisch Veerkrachtig Weinig bloedvaten Kraakbeenweefsel Eigenschappen: Elastisch Veerkrachtig Weinig bloedvaten Soorten: Elastisch kraakbeen (oorschelp en neus) Glasachtig of hyalien (ribben, luchtpijp en gewrichtsvlakken) Vezelig kraakbeen (tussenwervelschijven, meniscus en symfyse)
Soorten botten Platte beenderen Onregelmatig beenderen Pijpbeenderen Schouderblad, borstbeen, ribben, heupbeen, schedel Onregelmatig beenderen Knieschijf, wervels, voet- en handwortelbeenderen Pijpbeenderen Alle andere beenderen: dijbeen, scheenbeen, opperarmbeen, middenvoet/hand beentjes, kootjes..enz.
Been/bot verbindingen Beenvergroeiing Heiligbeen, heupbeen (schaambeen, zitbeen, darmbeen, bovenkaak) Bindweefselverbinding Schedeldelen Kraakbeenverbinding Ribben, symfyse, wervels Gewrichten Kogelgewricht, scharniergewricht, zadelgewricht, rolgewricht, ei-gewricht
Topografie Topografie van het lichaam Ons lichaam kan gemakkelijk van positie veranderen. We kunnen rechtop staan, liggen, zitten, omdraaien, enz. Het is daarom moeilijk om precies de plek van een orgaan of bot aan te duiden: je neus zit aan de voorkant, maar als je je omdraait zit hij aan de achterkant. Daarom worden in de anatomie definities gebruikt, die niet afhankelijk zijn van de positie waarin het lichaam zich bevindt.
Anatomische positie Sommige aanduidingen gaan uit van de zogenaamde anatomische positie. Daarbij staat het lichaam rechtop, de benen naast elkaar en de armen schuin langs het lichaam naar beneden, met de handpalmen naar voren en de duimen naar buiten. Daarbij zijn 3 vlakken van belang. Het gele vlak (het horizontale vlak dat het lichaam verdeelt in een even zwaar boven- en ondergedeelte) Het groene vlak (een rechtop staand vlak dat het lichaam verdeelt in een even zwaar linker- en rechtergedeelte) Het blauwe vlak (een rechtop staand vlak dat het lichaam verdeelt in een even zwaar voor- en achtergedeelte) anatomische positie
Mediaal en lateraal Hierbij gaat men uit van de anatomische positie. Mediaal betekent dichter bij het groene vlak Zo ligt (in de anatomische positie, en daar gaat men altijd vanuit) de pink mediaal ten opzichte van de duim Zo ligt een snijtand mediaal ten opzichte van een kies Lateraal: Lateraal betekent verder van het groene vlak verwijderd Zo ligt de duim lateraal ten opzichte van de pink Zo ligt de buitenenkel lateraal ten opzichte van de binnenenkel lateraal mediaal mediaal lateraal
Anatomische plaatsbepaling In de wetenschap, dus ook in de biologie, zijn er afspraken gemaakt hoe je kan aangeven op welke plaats in het lichaam iets gelegen is. Een aantal van deze plaatsaanduidingen moeten jullie kennen. 1. Centraal 2. Perifeer 3. Distaal 4. Proximaal 5. Lateraal 6. Mediaal 7. Ventraal 8. Dorsaal 9. Palmair 10. Plantair
Centraal en perifeer Centraal en perifeer Hierbij gaan we niet uit van de anatomische positie, maar vanuit een centrum. Centraal betekent dichterbij een centrum. Perifeer betekent verder van het centrum af (en dus dichter bij de oppervlakte van het lichaam (de huid)). Zo heeft het hoofd van het menselijk lichaam een centrum. Men kan nu zeggen de hersenen liggen centraal ten opzichte van de schedel. Omgekeerd kan men zeggen dat de schedel perifeer ligt ten opzichte van de hersenen. De romp heeft een centrum. Soms wordt ook een centrale as bedoeld. Zoals bij een arm. Zo kan men zeggen dat in de arm de tweehoofdige armspier perifeer (dichter bij de buitenkant) ligt ten opzichte van het opperarmbeen.
Distaal en proximaal Voor armen en benen gebruikt men de termen distaal en proximaal. Je gaat weer uit van de anatomische houding. Distaal betekent verder verwijderd van de romp ten opzichte van een ander deel. Bijv. de vingers liggen distaal ten opzichte van de pols Bijv. de enkel ligt distaal ten opzichte van de knie Proximaal betekent dichter bij de romp ten opzichte van een ander deel: Bijv. de pols ligt proximaal ten opzichte van je vingers Bijv. de knie ligt proximaal ten opzichte van de enkel proximaal distaal proximaal distaal
Dorsaal en ventraal Voor de romp gebruikt men de termen dorsaal en ventraal. Daarbij wordt weer uitgegaan van de anatomische positie. Dorsaal Dorsaal betekent meer naar de achterzijde van het lichaam Bijv. de slokdarm ligt dorsaal van de luchtpijp Bijv. het schouderblad ligt dorsaal ten opzichte van de longen Ventraal Ventraal betekent meer naar de voorzijde van het lichaam Bijv. de luchtpijp ligt ventraal ten opzichte van de slokdarm De maag ligt ventraal ten opzichte van de nieren dorsaal ventraal
Palmair en plantair Palmair: De term palmair gebruiken we bij de hand. Meestal in samenhang met een buiging (flexie). Palmair betekent naar de kant van de handpalm. Men kan de vingers palmair buigen. Ze buigen dan naar de handpalm toe. Palmair flexie is het buigen van de hand vanuit de pols (daarbij komt de handpalm dichter bij de pols). De tegenover gestelde beweging wordt dorsaal genoemd. Plantair: De term plantair gebruiken we bij de voet. Plantair betekent naar de kant van de voetzool. Plantair flexie is het krommen van de voet naar de voetzool toe Men kan ook het enkelgewricht plantair buigen (dan buigt het in de richting van voetzool). De tegenovergestelde beweging wordt dorsaal genoemd.
bewegingsvormen vorm bijvoorbeeld abduceren: spreiden van armen of benen (abductie) adduceren sluiten van armen of benen (adductie) exoroteren naar buiten draaien (exorotatie) endoroteren naar binnen draaien (endorotatie) flexeren buigen (flexie) extenseren strekken (extensie) proneren naar beneden draaien (bij de hand) pronatie naar binnen lopen (bij de voet: x-benen) supineren naar boven draaien (bij de handpalm) supinatie naar buiten lopen (O-benen)
Nederlandse benamingen Wandbeen Slaapbeen Achterhoofdsbeen Tepelvormig uitsteeksel Jukboog Onder kaakbeen Jukbeen Neusbeen Wiggebeen Voorhoofdsbeen Rotsbeen Bovenkaak Priemvormig uitsteeksel Oogkasrand Gewrichtskopje Spieruitsteeksel Traanbeen
Latijnse benamingen Os parietale Ossa temporiala Os occipitale Os Mastoid Arcus Zygomaticum Mandibula Os Zygomaticum Os Nasale Os Sphenoidale Os Frontale Pars Petrosa Maxilla
Onderdelen van de kaak Spieruitsteeksels Gewrichtskopjes Gewrichtsuitsteeksel Kaakhoek Kaakrand
Onderdelen aangezichtsschedel Neusbeentje Wiggebeen Traanbeen Jukboog Ploegschaarbeen Bovenkaak Onderkaak Oogkasrand Zeefbeen Jukbeen
Beenderen van de romp Wervelkolom Ribben Borstbeen Soms wordt de schoudergordel hier ook toe gerekend.
Wervelkolom De wervelkolom bestaat uit 32 of 33 wervels, de bovenste 24 zijn beweeglijk met elkaar verbonden: 7 halswervels C1 t/m C7 (rood) De bovenste twee halswervels zijn de atlas en de draaier 12 borstwervels TH1 t/m TH12 (paars) 5 lendenwervels L1 t/m L5 (geel) De overige wervels zijn met elkaar vergroeid tot twee botstukken: het heiligbeen, dit bestaat uit 5 onderling vergroeide wervels (groen) het staartbeen, dit bestaat uit 4 (soms 3) staartbeenwervels. Deze wervels zijn massief en hebben geen functie (groen) Tussen de wervels zitten tussenwervelschijven, (van kraakbeen) ze zorgen ervoor dat de rug makkelijker kan bewegen en werken als schokbreker. De wervelkolom heeft van nature een S-vorm. De krommingen zijn: Lordose: kromming naar de buikzijde (onderrug) Kyfose: kromming naar de rugzijde (bovenrug)
Atlas en draaier
Krommingen in de wervelkolom De kyfose en lordose zijn de natuurlijke krommingen. Bij overdreven kyfose spreken we van een bochel. Bij overdreven lordose van een holle rug. Een Scoliose is een afwijking naar de zijkant, een vergroeiing, die óf operatief óf met therapie moet worden verholpen (als dit al lukt). Oorzaak kan zijn verkeerde houding, been/heupafwijking of erfelijk.
Wervel In het wervelgat lopen de zenuwen van het ruggemerg De gewrichtsvlakken vormen de verbinding met de volgende wervel en zorgt er voor dat de rug kan buigen/strekken
Ribben Onze ribbenkast bestaat uit 12 paar ribben. De ribbenkast geeft bescherming aan het hart en de longen. De bewegingsmogelijkheid van de ribbenkast is belangrijk bij onze ademhaling. De ribben worden verdeeld in: 7 paar ware ribben (allemaal verbonden via kraakbeen met borstbeen 3 paar valse ribben (allemaal verbonden via kraakbeen van de 7e ware rib met borstbeen) 2 paar zwevende ribben (niet verbonden met borstbeen) Tussen de ribben bevinden zich tussenribspieren en in de borstholte aan de binnenkant van de ribbenkast het middenrif (spier). Deze spieren zorgen bij aanspanning voor vergroting van de borstholte waardoor er lucht de longen wordt ingezogen (inademing).
Borstbeen
Schoudergordel De schouder is een complex gewricht en bestaat uit meerdere gewrichten waaronder het gewricht tussen de schouderkom (deze zit vast aan het schouderblad) en de schouderkop (dit is het bovenuiteinde van de bovenarm). De schouderkom is maar ondiep en daardoor te klein om het gewricht voldoende steun te geven. De gewrichtskom wordt daarom vergroot door een ring van vezelig kraakbeen. Het schoudergewricht is een kogelgewricht, de arm kan dus in allerlei richtigen bewogen worden Daarnaast spelen de volgende gewrichten een rol: De gewrichten tussen sleutelbeen en het borstbeen en anderzijds tussen het sleutelbeen en het schouderblad. Het glijvlak tussen schouderblad en borstkas, maar ook de halswervelkolom en het hoge deel van de borstwervelkolom spelen een rol bij de complexe bewegingen van de schoudergordel. 1. Opperarmbeen(Humerus) 2. schouderblad (Scapula) 3. sleutelbeen (Clavicle) 4. ravenbekuitsteeksel a. gewricht tussen sleutelbeen en borstbeen b. gewricht tussen sleutelbeen en schouderblad c. gewricht tussen schouderblad en bovenarm d. glijvlak tussen schouderblad en borstkas e. wervels in overgangsgebied hals- en borstwervelkolom
Delen van het schouderblad 1 Schoudertop 4 Buitenste schouderbladrand 7 Beenrand 10 Bovenste schoudeblad vlak 2 Ravenbekuitsteeksel 5 Binnenste schouderbladrand 8 Schouderbladkam 11 Buitenste schouderbladhoek 3 Inkerving bovenrand 6 Gewrichtsvlak 9 Bovenste schouderblad kuil Dorsaal = rugzijde lateraal = zijkant, buitenzijde ventraal= buikzijde
Bovenste ledematen De armen en handen worden samen de bovenste ledematen genoemd. Tussen de bovenarm en onderarm zit het ellebooggewricht, dit is een samengesteld gewricht. Het opperarmbeen en de ellepijp vormen een scharniergewricht. Het gewricht tussen het opperarmbeen en het spaakbeen lijkt op een kogelgewricht, maar heeft daar niet de bewegingsmogelijkheid van een kogelgewricht. De ellepijp en het spaakbeen vormen samen in de pols een rolgewricht. Het spaakbeen rolt over de ellepijp.
Pols en hand Met het polsgewricht is de hand verbonden aan de arm. Het polsgewricht wordt proximaal gevormd door het spaakbeen (1) en de ellepijp (2) en distaal door de handwortelbeentjes (3). De hand bestaat uit de handwortel, de middenhandsbeenderen (5) en de vingerkootjes (6). Door de vele beenderen en gewrichten zijn er veel bewegingen van de hand mogelijk. Tussen de duim en de handwortel zit een zadelgewricht (4), hierdoor is de duim opponeerbaar: we kunnen de duim tegenover de hand zetten en iets oppakken.
Bekkengordel 1 Heiligbeen 2 Darmbeen 3 Zitbeen 4 Schaambeen 5 Schaambeenvoeg of Symfyse 6 Gewrichtskom 7 Staartbeen
Darmbeen Darmbeen kam De voorste bovenste darmbeendoorn De voorste onderste darmbeendoorn
Bekken ventraal gezien
Bekken lateraal gezien
Dijbeen (Femur) 1 Dijbeenkop 2 Dijbeenhals 3 Grote draaier 4 Kleine draaier 5 Buitenste dijbeenknokkel 6 Binnenste dijbeenknokkel
Dijbeen (Femur)
Dijbeen (Femur) De dijbeenkop vormt een gewricht met de heupkom Een kogel gewricht Vorm: Pijpbeen Grootste pijpbeen van het lichaam Op het dijbeen zijn er aanhechtplaatsen voor spieren X-vormige ruwe lijn (achterzijde over de gehele lengte) Dijbeenhals (2) Grote en de kleine draaier (3 en 4) Binnenste en buitenste knokkel. (6 en 5)
Scheenbeen (Tibia) 1 Scheenbeen 2 Scheenbeenknobbel 3 Binnen enkel
Scheenbeen Op het scheenbeen zijn er aanhechtingsplaatsen voor spieren Scheenbeen knobbel Binnen enkel Vorm: pijpbeen Sterkst ontwikkelde bot in het onderbeen Vormt het kniegewricht met het dijbeen en de knieschijf scharniergewricht
Kuitbeen (Fibula) 1 Kuitbeen 2 Kuitbeenhoofd 3 Buitenenkel
Kuitbeen Op het kuitbeen zijn er aanhechtingsplaatsen voor spieren Kuitbeenhoofd Buitenenkel Vorm: pijpbeen Het kuitbeen en het scheenbeen zijn verbonden door een bindweefselvlies
Knieschijf (Patella)
Knieschijf Opgenomen in de pees van de vierhoofdige dijbeenspier. Grootste Sesambeen Vorm: onregelmatig
Voetwortelbeentjes
De voeten De voeten zijn opgebouwd uit: 7 voetwortelbeentjes 5 middenvoetbeentjes 14 teenkootjes
Voetwortelbeentjes 7 stuks Onderling verbonden door gewrichten Straf gewricht Weinig bewegelijk Vorm: onregelmatig Het hielbeen is het grootste voetwortelbeentje Hieraan is de achillespees gehecht daarboven zit het sprongbeen
Middenvoetsbeentjes
Middenvoetsbeentjes 5 stuks Vorm: pijpbeenderen Belangrijke invloed op boogconstructie (het voetgewelf) Wanneer deze is doorgezakt spreek je van platvoeten
Teenkootjes
Teenkootjes 14 stuks Vormen onderling gewrichten Scharnier gewrichten Alle tenen hebben er 3 Behalve de grote teen die heeft er 2
Overzicht Been: Voet: Dijbeen Scheenbeen Kuitbeen Knieschijf Voetwortelbeentjes Middenvoetsbeentjes Teenkootjes