Pronomina relativa et interrogativa Het betrekkelijk voornaamwoord en vragend voornaamwoord
Oefenzinnen: het betrekkelijk vnw. Labor, quem finivi, durus (= hard) erat. Romanus, cuius domum vidimus, dives (= rijk) est. Romana, cuius domum vidimus, dives est. Romani, quorum domos vidimus, dives sunt. Deus, cui sacrum feci, gaudet (= is blij). Insula, qua vivimus, parva (= klein) est. Murus, quo miles stabat, altus erat. Milites, quibus urbem cepimus, laudavimus (= hebben wij geprezen).
Oefenzinnen: het vragend vnw. Cuius haec penna (= veer) est? Cuius discipuli haec penna est? Cui pecuniam meam dabo (= ik zal geven)? Cui mercatori (= koopman) pecuniam meam dabo? Quem post lectionem (= les) laudabo? Quem discipulum post lectionem laudabo?
Beperkende en uitbreidende betrekkelijke bijzinnen Wat is het subtiele verschil tussen: 1. De soldaten, die hard gevochten hadden, mochten uitrusten. 2. De soldaten die hard gevochten hadden, mochten uitrusten. Zin 1 bevat een uitbreidende betrekkelijke bijzin. Zin 2 bevat een beperkende betrekkelijke bijzin. LA: Milites, qui fortiter pugnaverant, requiescere potuerunt.