Lezen 1.1 - Onderwerp en hoofdgedachte Leerdoel van deze paragraaf: “Je herkent het onderwerp en de hoofdgedachte van een tekst”
Elke tekst heeft een onderwerp en over dat onderwerp wordt iets gezegd Elke tekst heeft een onderwerp en over dat onderwerp wordt iets gezegd. Datgene wat er over het onderwerp wordt gezegd, noem je de hoofdgedachte van de tekst.
Onderwerp daar waar de tekst over gaat Onderwerp daar waar de tekst over gaat. Het onderwerp wordt zo kort mogelijk weergegeven. (Bijvoorbeeld: varkens) Hoofdgedachte de kortst mogelijke samenvatting van een tekst, in één zin. (Bijvoorbeeld: “Het aantal varkens dat in Nederlandse megastallen leeft, is de afgelopen vijf jaar met 35% gestegen”)
Waar vind je het onderwerp en de hoofdgedachte?
Onderwerp en hoofdgedachte staan vaak in de eerste alinea en soms zelfs al in de titel Na het lezen van de eerste en laatste alinea, kun je in vrijwel alle gevallen al vertellen waar de tekst over gaat
Hoofdgedachte Hoofdgedachte= de kortst mogelijke samenvatting van een tekst, in één zin Mag geen vraag zijn! De hoofdgedachte geeft namelijk antwoord op een vraag. (Wat zegt de schrijver over het onderwerp?) Kijk goed naar het onderwerp (wat wordt er over verteld?) en stel jezelf de volgende vraag: “Wat zegt de schrijver van de tekst over het onderwerp?” (komt geheid op de toets!)
Truckers onder de loep “Het ministerie van Buitenlandse Zaken is een onderzoek gestart naar de rijvaardigheid van vrachtwagenchauffeurs uit het buitenland. Aanleiding is de discussie over de rijvaardigheid van vooral Oost-Europese chauffeurs, iets wat al langer een doorn in het oog is van hun Nederlandse collega’s”. A) Rijvaardigheid B) Rijvaardigheid vrachtwagenchauffeurs C) Rijvaardigheid buitenlandse vrachtwagenchauffeurs
1.2 – Doel en publiek Leerdoel van deze paragraaf: “Je weet wat de schrijver met zijn tekst wil bereiken en voor wie de tekst bedoeld is”
De drie tekstdoelen Bedenk altijd waarom een tekst geschreven is. Denk hierbij aan de drie tekstdoelen die bij dit vak belangrijk zijn: - Informeren - Instrueren - Overtuigen/betogen (in mindere mate: overhalen of activeren)
Voorbeelden Informeren: nieuwsbericht, achtergrondartikel, bijsluiter medicijn, brochure, voorlichtingsfolder. Instrueren: recept, handleiding, gebruiksaanwijzing. Overtuigen: betoog, ingezonden brief. Overhalen: alle reclames. Van reclames op de tv, tot affiches die hangen in bushokjes.
Publiek Publiek = degene voor wie je jouw tekst schrijft Voor een schrijver is het zeer belangrijk te weten wie zijn/haar publiek is. Waarom? Publiek bepaalt ook het doel van een tekst. Een tekst over bijbaantjes in Lloret de Mar kan voor jongeren en voor ouderen geschreven worden. Wat is het verschil?
Huiswerk Lezen 1.1 t/m 1.2 (m.u.v. de examenopdrachten) Laatste gedeelte, als er tijd over is: Kahoot!