5 havo eindexamenvoorbereiding Nederlands 5 havo eindexamenvoorbereiding
Inhoud van de examenbundel Het centraal examen Onderdelen: Tekst met vragen Tekst met samenvattingsopdracht Examenbundel: §1 Uitleg examen §2 Signaalwoorden §3 Tekstsoort, schrijfdoel, intentie §4 Citeren, eigen woorden Opdracht p. 20 §5 Hoofdgedachte, hoofdvraag Opdracht p. 22 §6 Functie van tekstgedeelte Opdracht p. 26 §7 Standpunten en argumenten Opdracht p. 28 §8 Redeneringen (of: argumentatie) §9 Drogredenen Opdracht p. 31 §10 Beoordelingsvragen §11 Samenvatten Opdracht p. 35 §12 veelvoorkomende woorden in examens 12 proefexamens Inhoud van de examenbundel
§1 Uitleg examen (p.15)
3 uur Tekst met vragen waaronder kleine samenvattingsopdrachten ongeveer 35 vragen Aantal verschillende teksten Satteliettekstjes vergelijken met hoofdtekst Inhoud, samenhang, formulering Citeren in eigen woorden zeggen 50% van je eindcijfer §1 Uitleg examen (p.15)
§2 Signaalwoorden (p.17)
§2 Signaalwoorden Verbanden tussen zinnen en alinea’s Hulpmiddel bij beantwoorden vragen en schrijven samenvatting §2 Signaalwoorden
Als, indien, mits, (op voorwaarde dat), tenzij (behalve wanneer), stel dat. (voorwaarde) Kortom, samenvattend, alles bij elkaar genomen, om kort te gaan. (samenvatting) Denk hierbij aan, bijvoorbeeld, zo, dat komt voor bij, ter illustratie, dat is het geval bij. (toelichting) Daardoor, door, doordat, waardoor, zodat, te danken aan, te wijten aan, het gevolg van, ten gevolge van, de oorzaak hiervan is. (oorzaak-gevolg) Door middel van, met de bedoeling om, met behulp van, om te, daartoe, opdat. (doel-middel) §2 Signaalwoorden
Net als, zoals, zo ook, evenals, eveneens, eenzelfde, hetzelfde/dezelfde als, in vergelijking met, vergelijken met, soortgelijke. (vergelijking) Ook, bovendien, verder, eveneens, dan, vervolgens, daarnaast, ten eerste… ten tweede, zowel… als. (opsomming) Dan ook, dus, aldus, hieruit volgt, concluderend. (conclusie) Want, omdat, daarom , waarom, namelijk, immers, aangezien. (reden/verklaring) Maar, echter, toch, daarentegen, in tegenstelling tot, daar staat tegenover dat, enerzijds … anderzijds. (tegenstelling) §2 Signaalwoorden
§3 Signaalzinnen (p.17)
Van de besproken verklaringen lijkt de laatste me het meest aannemelijk. (terugblikkend) Ik zal hier enkele voor- en nadelen van rekeningrijden bespreken. Maar aan het systeem kleven ook enkele bezwaren. (aankondigend) Aankondigend en terugblikkend: Welke conclusie kunnen we nu uit bovenstaande onderzoeksresultaten trekken? (aankondigend én terugblikkend) §2 Signaalzinnen
§3 Tekstdoel, schrijfdoel, intentie van de schrijver (p.18)
§3 Tekstdoel, schrijfdoel, intentie van de schrijver Tekstsoorten Informatieve tekst of uiteenzetting Betogende tekst of betoog Beschouwende tekst of beschouwing Schrijfdoelen intentie schrijver? Informeren Woordkeus, titel, inleiding en slot Uiteenzetten Overtuigen Tot actie aanzetten Beschouwen Vermaken §3 Tekstdoel, schrijfdoel, intentie van de schrijver
NN p. 14-17, 48 (lezen en schrijven) Meer informatie?
§4 Citeren, eigen woorden (p.20)
§4 Citeren, eigen woorden Citeren letterlijk een stuk tekst overnemen Eerste twee en de laatste twee woorden van de zin overnemen met regelnummers. Bijv. ‘Stel, je … wordt samengevat.’ (regels 1-3) Zorg dat je niet te veel of te weinig citeert! Parafraseren in eigen woorden uitleggen Neem niets letterlijk over uit de tekst. Let op het aantal woorden dat je gebruikt. §4 Citeren, eigen woorden
Opdracht p. 21 §2-4
Antwoorden staan op p.51 Opdracht p. 20
§5 Hoofdgedachte, hoofdvraag (p.22)
Schrijf de hoofdgedachte van een alinea of een groepje alinea’s op - in eigen woorden (parafraseren) - citeren - kopjes Vaak staat een kernzin vooraan of achteraan Gebruik een zin (maximumaantal woorden!) Meerkeuzevraag over de hoofdgedachte - onderstreep kernzinnen en signaalwoorden - let op de titel, inleiding en slot - kies het antwoord dat het meest overeenkomt met je eigen notities volledigheid Tekstvragen
Hoofdvraag. - citeren of parafraseren (vraagvorm Hoofdvraag? - citeren of parafraseren (vraagvorm!) - welke vraag probeert de auteur van de tekst te beantwoorden? Voorbeeld: Zeg met eigen woorden wat de hoofdvraag is waarop de auteur in deze tekst een antwoord probeert te geven. Formuleer je antwoord in de vorm van een vraag, Tekstvragen
Maak de opdracht op p. 25
Antwoorden op p. 51
§6 Samenvatten (p.24)
Samenvatten Drie verschillende vragen: Open samenvattingsopgaven Over hoofdgedachte, hoofdvraag, zelf een samenvatting schrijven van een alinea of de hele tekst Samenvattingsopgaven in meerkeuzevorm Welke van de onderstaande samenvatting geeft de hoofdgedachte, gedachtegang, inhoud, boodschap het beste weer? Welke bewering hoort niet ni de samenvatting thuis? Welke zin zou (niet) moeten worden opgenomen in de tekst) Samenvattingsopdracht in de vorm van een schema Dit is dan een argumentatieschema. Samenvatten
§7 Functie van tekstgedeelte (p.26)
Tekstgedeelte (alinea of groepje alinea’s) - bepaalde functie - keuze uit een reeks functiewoorden Hoe ga je te werk? - Lees het betreffende tekstgedeelte door - Onderstreep de kernzin(nen) en de signaalwoorden/signaalzinnen - Kies het functiewoord dat het beste past bij je onderstrepingen Tekstgedeelte
aanbeveling: schrijver geeft raad of advies aanleiding: omstandigheden die de schrijver ertoe brengt de tekst te schrijven afweging: de schrijver weegt voor- en nadelen of mogelijke oplossingen tegen elkaar af en maakt zo een keuze anekdote: de schrijver vertelt een kort, kenmerkend of grappig verhaal, vaak als introductie van een probleem of verschijnsel argument: de schrijver geeft aan waarom hij iets vindt ….. weerlegging: de schrijver toont aan dat een bewering of argumentatie niet juist is Functiewoorden p. 23-25 (44)
Opdracht p.26
Antwoorden op p.51
§ Standpunten en argumenten(p.30)
§8 Standpunten en argumenten Argumenten onderbouwen een standpunt of mening Letterlijk in de tekst zelf formuleren Argumenten op basis van controleerbare feiten zijn objectief Argumenten op basis van persoonlijke overtuigingen, vermoedens, vooroordelen, gevoelens, waardeoordelen zijn subjectief §8 Standpunten en argumenten
Type argumenten p.27 (11) Controleerbare feiten Voorbeeld Vergelijking (analogie) Ervaring (empirisch argument) Gezag of autoriteit Gevolg Nut of gewenste gevolgen Gevoel, intuïtie, emotie (emotioneel argument) Algemene normen en waarden Geloof (persoonlijke overtuiging, moreel argument) (een) veronderstelling(en) Type argumenten p.27 (11)
§8 Standpunten en argumenten Nevenschikkende argumenten Wanneer verschillende, gelijkwaardige argumenten naast elkaar worden gebruikt. De spelling moet worden vereenvoudigd (standpunt of stelling) Het aanleren van spelling kost te veel tijd (eerste argument) Bovendien zijn zwakke leerlingen de dupe van de ingewikkelde spelregels (tweede argument) Onderschikking van argumenten Wanneer de schrijver meent dat een argument op zichzelf niet voldoende overtuigend is en ondersteuning behoeft, dan noemen we het ondersteunende argument ondergeschikt. De meeste Nederlanders blijven fouten maken (hoofdargument) Kijk maar naar de spelfouten in tijdschriften en kranten (subargument) §8 Standpunten en argumenten
§9 Redeneringen (of: argumentaties) (p.32)
Bij een betoog, beschouw en redenering moet er de lezer de logica van de schrijver kunnen volgen. Verschillende type redeneringen: Oorzaak en gevolg(en) Voor- en nadelen Overeenkomst en vergelijking Algemene uitspraak en voorbeelden Stelling en argumenten (-conclusie) Verschijnsel en kenmerken Redeneringen
§10 Drogredenen (p.34)
Drogredenen zijn argumenten die verkeerd zijn gebruikt en daarom fout zijn. Er zijn 9 verschillende soorten: Onjuiste oorzaak-gevolgrelatie Valse vergelijking Verkeerde autoriteit Overhaaste generalisatie Cirkelredenering Op-de-manspelen of persoonlijke aanval Ontduiken bewijslast Vertekenen van een standpunt Bespelen van het publiek §10 Drogredenen
Maak de opdrachten op p.28 en 31
§11 Beoordelingsvragen (p.36)
§11 Beoordelings-vragen Beoordelingsvragen zijn vragen naar de aanvaardbaarheid naar de bron, de verstrekte gegevens of de gevolgde redenering. Er zijn vragen over: De bron De verstrekte gegevens (informatie) De standpunten (meningen) en argumenten §11 Beoordelings-vragen
§12 veelvoorkomende woorden in examens (p. 39)
§12 veelvoorkomen-de woorden in examens Moeilijke woorden? woordenboek! tijdverlies? Woordenlijst p. 36-39 eindexamenbundel Lees ze eens in de zoveel weken eens door §12 veelvoorkomen-de woorden in examens Moeilijke woorden?
Woordenschat moeilijke woorden H1 §1-2 p. 267-271 Woordstrategieën Hoe kom je achter de betekenis van een woord wanneer je een tekst aan het lezen bent? Door een omschrijving of definitie in de tekst Er staat een synoniem van het woord in de tekst die je wel kent Het woord staat uitgelegd door middel van een voorbeeld Er staat een woord met een tegengestelde betekenis in de tekst Je kent een deel van het woord Woordenschat moeilijke woorden H1 §1-2 p. 267-271
opdrachten 1, 3+4 (p.269, 271)