Welkom havo 3.
Agenda: Nakijken marktvorm monopolie: Terugblik vorige les Marktvormen: Oligopolie Monopolistische concurrentie
1a. De ingreep wordt duurder en er ontstaan wachtlijsten. 2a. Meer concurrentie, dus meer aanbieders waardoor deze om klanten moeten strijden en de prijs lager wordt of de producten beter ect. 2b. Lagere prijzen voor ze burgers, meer innovatie dus betere producten. 3a. Iedereen wil windows gebruiken, en zei zijn de enige die dit aanbieden. Dus er zijn meerdere aanbieders van computers, maar als je een windows computer wilt moet je naar Microsoft. 3b. Ze kunnen een hogere prijs vragen. Productontwikkelaars willen ook applicatie maken voor windows waardoor windows populair blijft. 4a. Als je via Schiphol vloog moest je met KLM, voor Nederlanders kon je dus eigenlijk alleen met KLM vliegen. 4b. Die dalen, meer aanbod betekend meer concurrentie betekend lagere prijzen.
De markt van volledige mededinging. Op deze markt zijn er heel veel aanbieders en vragers. Er is sprake van homogene goederen: goederen die in de ogen van de consument hetzelfde zijn. Is een schoolagenda homogeen? Nee, jongens zal je niet snel zien met een paarden agenda, meisjes minder snel met een voetbal agenda. Zijn aardappels homogeen? Ja, elke aardappel is voor de klant hetzelfde. De markt is ook transparant: dat betekend dat de klanten en producenten de markt goed kan overzien, dat is lastig als er verschil tussen goederen zit, dat is hier niet zo. Er is sprake van vrije toe en uittreding. Je kan makkelijk toetreden tot deze markt (zelf aardappelen gaan verkopen)
De markt van het monopolie: Op deze markt is er één aanbieder. Er is sprake van een uniek product, dus niet homogeen en ook niet heterogeen. De markt is ook transparant: er is maar één aanbieder, dus de klanten kunnen de volledige markt zien. Want als ze de prijs kennen van de aanbieder, weten ze hoe duur het product is. De monopolist kan zelf de prijs bepalen, maar moet wel beseffen hoe hoger hij de prijs maakt hoe minder klanten hij overhoud. Er is sprake geen vrije toe en uittreding. Er zijn verschillende drempels waardoor toetreden moeilijk wordt. Denk aan: octrooien (het alleen van productie) verzonken kosten (als het niet lukt, kan je bvb je machine niet verkopen en maak je dus nog meer verlies) en schaalvoordelen (hoe meer je gaat produceren, hoe betere machines je kan gebruiker hoe lager de kosten per stuk worden, weinig produceren is dus eigenlijk heel duur)
De markt van het oligopie: Op deze markt zijn een paar aanbieders of het grootste gedeelte van de markt is in het bezit van een paar aanbieders. Kan zowel homogene als heterogene producten worden aangeboden Bij homogene producten = transparant, bij heterogene producten = niet transparant. De aanbieders hebben best wel wat invloed op de prijs. Op deze markt wordt er of geconcurreerd of er wordt samengewerkt. Als er samen wordt gewerkt noemen we dat kartelvorming Dit is verbod!!! De Nederlandse Mededingingsautoriteit controleert of bedrijven niet samenwerken of hun macht misbruiken. Er is sprake geen vrije toe en uittreding. Er zijn verschillende drempels waardoor toetreden moeilijk wordt. Denk aan: verzonken kosten (als het niet lukt, kan je bvb je machine niet verkopen en maak je dus nog meer verlies) en schaalvoordelen (hoe meer je gaat produceren, hoe betere machines je kan gebruiker hoe lager de kosten per stuk worden, weinig produceren is dus eigenlijk heel duur)
Lees de paragraaf oligopolie en maak vragen 1 t/m 4. 12 minuten de tijd. Zorg dat je de stukjes theorie leest, vergeet dit niet!. Stel vragen als je er niet uit komt. Eerder klaar, verder met lezen monopolie. 9 8 11 12 7 10 5 1 2 3 4 6
1a. Paar aanbieders, toetreding barrières, kartelvorming. 1b. Of er wordt samengewerkt of er wordt geconcurreerd 1c. monopolie = 1 aanbieder, oligopolie meerdere aanbieders. 2a. De consumenten. 2b. Verlagen, want ze concurreren met elkaar. 2c. IT-gigant, kans dat de prijzen dan weer omhoog gaan als er nog maar 1 aanbieder overblijft. 2d. Een monopolie. 3a. Bijvoorbeeld bij medicijnen waar ze hun technologie delen zodat betere medicijnen gemaakt kunnen worden. 3b. Dan hebben ze teveel macht, kunnen ze mogelijk de prijzen verhogen/kwaliteit verlagen zonder da ze daardoor in de problemen komen. 4a van monopolie naar oligopolie. 4b die gaat omlaag, omdat anders de klanten van de ANWB naar Route mobiel gaan. 4c. Proberen samen te werken met Route Mobiel of proberen route mobiel uit de markt te werken zodat ze daarna de prijs weer kunnen aanpassen.
De markt van monopolistische concurrentie: Op deze markt zijn veel aanbieders. Er worden heterogene producten aangeboden (producten zijn in de ogen van de consument niet hetzelfde) De markt is niet transparant, want het zijn allemaal verschillende producten die lastig met elkaar te vergelijken zijn. Op deze markt wordt er of geconcurreerd, de producten zijn iets verschillend dus ze kunnen de prijzen iets aanpassen. Er is sprake van vrije toe en uittreding. Je kan dus makkelijk toetreden tot de markt. Voorbeelden: vrije tijds kleding, spijkerbroeken.
Lees de paragraaf monopolistische concurrentie en maakt opgave 1 t/m 3 12 minuten de tijd. Zorg dat je de stukjes theorie leest, vergeet dit niet!. Stel vragen als je er niet uit komt. Eerder klaar, verder met lezen monopolie. 9 8 11 12 7 10 5 1 2 3 4 6
1a. Veel aanbieders, heterogene producten, niet transparante markt, vrije toe en uittreding, beetje invloed op de prijs. 1b. Er zijn veel verschillende aanbieders, auto’s niet allemaal hetzelfde, verschillende auto’s die daardoor lastig met elkaar te vergelijken zijn, ze kunnen de prijs iets van elkaar laten verschillen. 1c. Mensen willen het nieuwste van het nieuwste, dus als je geen nieuwe auto’s op de markt brengt, loop je klanten mis. 2a. Oligopolie = paar aanbieders, oligopolie wordt er soms samengewerkt, oligopolie meer invloed op de prijs. 2b. Er zijn teveel aanbieders, de markt is niet in het bezit van een paar aanbieders. 2c. Ze zijn heterogeen, dus verschillen in de ogen van de consument. 2d. Automarkt, spijkerbroekenmarkt, vrije tijds kleding.
3a. Monopolistische concurrentie (veel aanbieders, heterogeen product 3b. Monopolie (1 aanbieder) 3c. Oligopolie (paar aanbieders, of paar aanbieders bezitten grootste gedeelte van de markt) 3d. Monopolistische concurrentie (veel aanbieders, heterogeen product) 3e. Volledige mededingen/oligopolie (enkele of veel aanbieders homogeen product) 3f. Oligopolie (kartelvorming, paar aanbieders, heterogeen product)