Woordbenoemen Groep 6 en 7.

Slides:



Advertisements
Verwante presentaties
Redekundig ontleden Over waarom, wat en hoe....
Advertisements

Spelling en Schrijven en formuleren hoofdstuk 1,2&3
Met symbolen van Montessori
naamwoordelijk gezegde
Taaloefeningen.
Grammatica hst. 1 t/m 3 Woordsoorten Zinsdelen PV H1 WG LW H. 1 NG BNW
Persoonsvorm Saskia Hoekx.
Taalbeschouwing 2 Taalleesboek 1 53 t/m 55. een enkelvoudig zelfstandig naamwoord (als onderwerp van een zin) krijgt een enkelvoudig gezegde 1=1 een meervoudig.
KOMMAGEBRUIK.
Voorzetsels Voorzetsels staan meestal vóór een zelfstandig naamwoord
Bezittelijk voornaamwoord
Nederlands Woordsoorten.
WERKWOORDSPELLING Hoe doe je dat ?.
Taaloefeningen.
Toets periode 2 4 havo.
Taaloefeningen.
Taaloefeningen.
Taaloefeningen.
Taaloefeningen.
Taaloefeningen.
Taaloefeningen.
Taaloefeningen.
Wat gaan we doen vandaag?
Hoofdstuk 4 Grammatica woordsoorten
GRAMMATICA Groepjes woorden uit een zin die bij elkaar horen:
Hoe gebruik ik -d & -t? Leren en oefenen Maar eerst…….
Woordsoorten Maud Hutten.
Taaloefeningen.
Woordsoorten benoemen
Woordsoorten benoemen
Nederlands Woensdag 6 januari 2va.
 Bepaald?  Bepaald:De het  Bepaald: de het  Onbepaald?
VRIJDAG 4 MAART NEDERLANDS. PROGRAMMA 15 minuten lezen Herhalen hoofdstuk 4 Oefeningen maken (TEST of oefenen op de site NN)
NEXT LW 2 Bijv.nw. 3 Zelfst. nw. 4 PV 5 Ond Taal Team 1 Team 2 Team 3 Team 4 Team 5 Team 6.
Lidwoord Bijvoeglijk naamwoord Zelfstandig naamwoord
Werkwoordspelling -d of –t?
1.7 Iedereen is bezig Samengestelde zinnen. Opa heeft alles wat zijn hartje begeert. Opa wil graag een hut hebben. Kun je hier één zin van maken?
Werkwoordsvormen, voorzetsels en voegwoorden
Grammatica zinsdelen H1 t/m H6
Eindtoets taal Oefenreeks 11 Gebruikte symbolen Ga naar mijn volgende dia Ga naar mijn voorgaande dia Ik wil nog even mijn informatie raadplegen.
Grammatica woordsoorten H1 t/m H6
De zinsdelen De onderdelen van een zin. Zinsdelen  Het onderwerp  Het gezegde  Het lijdend voorwerp  Het meewerkend voorwerp  Het voorzetselvoorwerp.
De grote Grammatica woordsoorten Quiz!
GRAMMATICA BLOK 1 T/M 4 Uitleg en voorbeelden Woordsoorten Basis leerjaar 4.
Grammatica woordsoorten H1 t/m H6
Woordenschat H4 In deze powerpoint: Opfrissen: Wat is een voorzetsel?
Betrekkelijk voornaamwoord
Betrekkelijk voornaamwoord en bijvoeglijke bepaling
Hoofdstuk 3 Grammatica woordsoorten
Hoofdstuk 1 Grammatica woordsoorten
Verschil: redekundig en taalkundig ontleden
Lijdendvoorwerpszin, onderwerpszin en bijwoordelijke bijzin
Hoofdstuk 2 Grammatica woordsoorten
Bijvoeglijke bepaling
Onbepaald voornaamwoord
Demonstrative pronouns Aanwijzende voornaamwoorden
Persoonlijk voornaamwoord
Bezittelijk voornaamwoord
Grammatica hoofdstuk 1.
Tekstverbanden en signaalwoorden
Soorten zinnen en verbindingswoorden
Grammatica zinsdelen Redekundig ontleden.
Grammatica woordsoorten
Extra oefenen Hoofdstuk 1 & 2 Ta!ent: Grammatica & Spelling
GRAMMATICA Unit 3 klas 2 Aanwijzende voornaamwoorden, bezittelijke voornaamwoorden, de voltooide tijd en het lidwoord a/ an.
Woordsoorten: Lidwoorden
Aanwijzend voornaamwoord
Hoofdstuk 5 Grammatica woordsoorten
Woordbenoemen Zelfstandig naamwoord, eigennaam, lidwoord, bijvoeglijk naamwoord, voorzetsel, telwoord.
WOORDSOORTEN HAVO-2.
Transcript van de presentatie:

Woordbenoemen Groep 6 en 7

Lidwoord Lidwoorden zijn “woordjes” die je voor een zelfstandig naamwoord kunt plaatsen. De lidwoorden zijn: - de - het - een

Zelfstandig naamwoord Dit zijn namen van: Mensen Dieren Plaatsen Steden Gevoelens Je kunt er meestal een lidwoord bij bedenken.

Bijvoeglijk naamwoord Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord. Vb. De gekke juf De stoute jongen De rode pen Het staat meestal tussen een lidwoord en een zelstandig naamwoord in.

Telwoord Telwoorden zijn woorden die een aantal aangeven in een zin. Vb. 2,3,4 Maar ook: eerste, laatste, vierde

Werkwoord Werkwoorden zijn woorden die je kunt doen. Werkwoorden zijn woorden die aangeven dat er iets gebeurt. Je kunt er ik/hij/wij voorzetten Dit zijn woorden die je altijd oefent met werkwoordspelling Let op: er zijn ook hulp werkwoorden: zijn, worden, hebben

Scheidbaar werkwoord Er zijn ook werkwoorden die je van elkaar moet scheiden als je ze in een zin gebruikt. Bijv.: afwassen Wij wassen de kopjes af. nakijken De leerkrachten kijken na.

Voorzetsel Voorzetsels zijn woorden die - een richting aangeven - een plaats aangeven - een tijd aangeven. Voorzetsels staan altijd voor woorden waar ze bijhoren. Voorzetsels kun je niet veranderen. Bijv.: Ik zit in de klas. in geeft een plaats aan. Dus een voorzetsel!

Nu even online oefenen! http://www.digischool.nl/leermiddelen/PO_taal/Toets_woordbenoemen/

Bijwoord Bijwoorden zeggen iets over hoe je een werkwoord kunt doen. Bijv.: Hij loopt hard. (hoe loopt hij?) Bijwoorden zeggen iets over een hoe een bijvoeglijk naamwoord is. Bijv.: Een erg mooie fiets. (hoe mooi?)

Bijwoorden zeggen iets over hoe een ander bijwoord is. Bijv.: Hij rijdt heel snel. (hoe snel?) Bijwoorden geven ook antwoord op waar? en wanneer? Bijv.: Hij zit hier. (waar?) Ik wil nu weg. (wanneer?)

Voornaamwoorden Er zijn 6 verschillende voornaamwoorden:

1 persoonlijke voornaamwoorden. Zij worden gebruikt om personen en begrippen aan te duiden door middel van: ik, jij/ je, hij, zij, het, men, u, wij, jullie en zij (meervoud).

2. bezittelijke voornaamwoorden. Zij duiden een bezit aan: mijn, jouw, zijn, haar, uw, ons/ onze, jullie en hun.

3. aanwijzende voornaamwoorden. Zij wijzen iets aan: deze en dit (dichtbij) die en dat (veraf)

4. vragend voornaamwoorden. Zij vragen iets: wie? wat? welke? wat voor (een)?

5. betrekkelijke voornaamwoorden. Zij verwijzen ergens naar.

6. onbepaalde voornaamwoorden. Zij gaan over iets of iemand, maar we weten niet precies waarover of over wie het gaat: iemand, iets, iedereen, niemand, etc.

Voegwoorden Voegwoorden zijn woorden die twee aparte zinnen aan elkaar voegen. Voorbeelden van voegwoorden zijn: Omdat, hoewel, zodat, tenzij, mits, terwijl, nadat, ofschoon, als, etc…

Voegwoorden staan meestal midden in de zin. Voor een voegwoord staat meestal een komma. Een voegwoord kan ook dus aan het begin van de zin staan. Voor het voegwoord of en en staat (meestal) geen komma.

Tussenwerpsel Tussenwerpsels zijn woorden die geen functie in de zin hebben. Je kan ze weglaten. Een tussenwerpsel kan een uitroepzin zijn. Bijv.: Hij riep: “AUW, je doet me pijn!” “Goedemorgen!” Brrr, het waait hard.