Werkwoorden derde Klas

Slides:



Advertisements
Verwante presentaties
4) sterke werkwoorden Sterke werkwoorden hebben minimaal twee stam-
Advertisements

1) onregelmatige werkwoorden
Persoonsvorm verleden tijd
Vandaag hebben we het over :
STAPPENPLAN GRAMMATICUS.
Werkwoordspelling Hoe ging het ook alweer?.
STAPPENPLAN GRAMMATICUS.
Vervoegingen van de Duitse werkwoorden
Voltooid deelwoord.
2) modale hulwerkwoorden
Werkwoorden Tegenwoordige tijd.
WERKWOORDSPELLING Hoe doe je dat ?.
Vervoeging Zwakke werkwoorden.
5 Minuten lesen.
bijvoeglijk naamwoord gecombineerd met trappen van vergelijking
Spelling werkwoorden Denk – dacht schets - schetste Ontwerp – ontwierp
Fehler und Heimtücken Kapitel 2 Aufgabe 44
Vervoeging Zwakke en sterke werkwoorden o.t.t. voltooid deelwoord.
Herhaling Spelling Hoofdstuk 1 en 2 Klas 2A.
H. Lukens.  Les 2 van Projekt: ich bin…  Vragende voornaamwoorden (Interrogativpronomen)  “Spiel”  Üben.
Je gaat de dialoog voorstellen oefenen. Per dia zie je steeds twee zinnen. De ene zin is voor Peter, de andere voor Heiner. Door op het luidsprekertje.
Sterke werkwoorden in de onvoltooid tegenwoordige tijd (o.t.t.)
Persoonlijk voornaamwoord
Is ‘t kofschip gezonken…?
De betrekkelijk voornaamwoorden
Te leren voor Schreibfähigkeits Toets 14 Dec H3c.
Vaste voorzetsels en keuzevoorzetsels
Stof voor Proefwerk Trabitour C – Kapitel 9 Je moet kennen en kunnen: Woordjes AB Zinnen TB Bezittelijke voornaamwoorden - TB 48 Werkwoorden.
Werkwoordspelling -d of –t?
Wat te leren voor de Grammatica toets Kap2 Duits:.
Ein informeller Brief Gute Tipps. Formuleringen Hoe gaat het met je? = Wie geht es (geht’s) dir? Ik heb het druk = Ich habe viel zu tun. in de vakantie.
Te leren voor Gramm SO 14 jan H3c. TB125  Gebruik de woorden: können dürfen wollen müssen sollen mögen wissen In de Tegenwoordige Tijd (OTT)
Bijvoeglijk naamwoord
Werkwoordspelling Tegenwoordige tijd. Stam zoeken (infinitief –en) PersoonVormPersoon Ik …Stam Je/JijStam + t StamJe Hij/zij/hetStam + t Wij/jullie/zijStam.
Duits -1 Grammatica.
Seite 44/45 TB.  Je hebt al geleerd: 1. De werkwoorden haben, sein en werden in het Präsens en Präteritum (Periode 1) 2. De vervoegingen van normale.
Grammatik C + I Redemittel J + D
Grammatik C + I Redemittel D + J
PERIODE 3: KAPITEL 3 Grammatik C + J Redemittel D + J.
PERIODE 4: KAPITEL 4 + 5C + 6C Grammatik 4: C +I Grammatik 5: C Grammatik 6: C Redemittel D + J.
Starke Verben in der deutschen Sprache. Der Gegenwart von den Verben auf Deutsch Regelmäßige Verben (=regelmatige werkwoorden) (fe) ich + eich wohne e.
Hoofdstuk 5 Spelling Persoonsvorm in de verleden tijd: zwakke werkwoorden.
Briant College Spelling Engelse werkwoorden en Leenwoorden.
Cursus werkwoordspelling Goed spellen? Kwestie van regels.
Regelmatige werkwoorden
Mountain of China.
J. van Os Maurick College Tweede klas
Die deutsche Satzbau Welche Reihenfolge, in Beziehung auf die Verben, muss man beachten, wenn man einen deutschen Satz schreibt?
Te leren voor Schreibfähigkeits Toets
Schulprüfung Schreibfertigkeit
Werkwoorden Hele werkwoord: wij-vorm tegenwoordige tijd Stam: ik-vorm tegenwoordige tijd Persoonsvorm: Belangrijkste werkwoord in de zin.
Te leren voor Schreibfähigkeits Toets
Werkwoordspelling. Werkwoordspelling Tegenwoordige tijd Als de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd staat, kun je kiezen uit drie vormen: 1 = ik-vorm.
Starke Verben in der deutschen Sprache
bijvoeglijk naamwoord gecombineerd met trappen van vergelijking
De betrekkelijk voornaamwoorden
Het bezittelijk voornaamwoord
Werkwoordspelling Doel: persoonsvormen in de t.t..
voltooid deelwoord zwakke werkwoorden
De Imperativ De gebiedende wijs.
Grammatik: Modalverben
Meine Schüler und ich sprechen Deutsch!
Spelling.
Voltooid deelwoord 1A3 en 1A4.
J. van Os Maurick College Tweede klas
J. van Os Maurick College Tweede klas
H4, Deutsch 17. Mai 2016.
modale hulwerkwoorden
sterke werkwoorden Sterke werkwoorden hebben minimaal twee stam-
sterke werkwoorden Sterke werkwoorden hebben minimaal twee stam-
Transcript van de presentatie:

Werkwoorden derde Klas J. van Os Maurick College 2016-2017

Haben, Sein, Werden T.T. haben sein werden (zullen + worden!) ich habe bin werde du hast bist wirst er/sie/es hat ist wird wir sind werden ihr habt seid werdet sie/Sie

Haben, sein, werden V.T. haben sein werden ich hatte war wurde du hattest warst wurdest er/sie/es wurdet wir hatten waren wurden ihr hattet wart sie/Sie gehabt gewesen geworden

Modale werkwoorden t.t. können ich kann du kannst er/sie/es wir ihr könnt sie/Sie Duits Nederlands können kunnen dürfen mogen mögen leuk vinden/houden van müssen moeten (kan niet anders) sollen moeten (advies) wollen willen wissen weten Twee regels: - Uitgangen: -/st/-/en/t/en Geen uitgang ich/er/sie/es! Andere klank ev/mv Denk aan het Nederlands!

Modale werkwoorden v.t. können ich konnte du konntest er/sie/es wir konnten ihr konntet sie/Sie Duits Nederlands können kunnen dürfen mogen mögen leuk vinden/houden van müssen moeten (kan niet anders) sollen moeten (advies) wollen willen wissen weten Stam (zonder Umlaut!) + te + uitgang

Regelmatige ww zwak+sterk t.t. Kommen (stam = komm) ich komme du kommst er/sie/es kommt wir kommen ihr sie/Sie Stam + (fe)e/st/t/en/t/en Geldt voor alle sterke en zwakke werkwoorden tegenwoordige tijd Stam op –s/-z/-ß: bij du alleen een t als uitgang Stam op –d/-t: bij du/er/sie/es/ihr een extra e

Regelmatige ww zwak v.t. + v.d. wohnen (stam = wohn) ich wohnte du wohntest er/sie/es wir wohnten ihr wohntet sie/Sie - Meeste Duitse zwakke werkwoorden zijn ook in het Nederlands zwak - Stam + t + uitgang Uitgangen zijn: e/est/e/en/et/en Voltooid deelwoord: ge + stam + t  gewohnt Werkwoord op –ieren: stam + t  ich habe studiert/kopiert/probiert

Lijst zwakke ww wonen = wohnen, gewohnt roken = rauchen werken = arbeiten, gearbeitet kamperen = zelten praten = reden, geredet luieren = faulenzen doen = machen, gemacht zich vervelen = sich langweilen wachten = warten, gewartet zich verheugen = sich freuen spelen = spielen, gespielt huren = mieten kopen = kaufen, gekauft struikelen = stolpern (be)zoeken = (be)suchen, besucht trouwen = heiraten kosten = kosten, gekostet beschermen = schützen betalen = zahlen / bezahlen, bezahlt bijbaantje hebben = jobben vertellen = erzählen lukken / klaarspelen = klappen proberen = versuchen afspreken = verabreden kijken = gucken missen (de bus/trein) = verpassen laten zien = zeigen ontbreken / iemand missen= fehlen sturen = schicken organiseren = veranstalten ruilen = tauschen vieren = feiern zich haasten = sich beeilen herhalen = wiederholen nodig hebben = brauchen wisselen = wechseln (af)halen = (ab)holen, (ab)geholt lesgeven = unterrichten passen (van kleding) = anprobieren fietsen = radeln schelden = schimpfen verwachten = erwarten erwartet Lijst zwakke ww

Regelmatige ww sterk v.t. + v.d. laufen (stam = lief) ich lief du liefst er/sie/es wir liefen ihr lieft sie/Sie - Meeste Duitse sterke werkwoorden zijn ook in het Nederlands sterk - Stam + uitgang Uitgangen zijn: -/st/-/en/t/en Verleden tijd: ge + stam + en  ich bin gekommen

Lijst sterke ww NL DU VT * VOLT. DW krijgen bekommen bekam bekommen lezen ¹ lesen las gelesen lopen ² laufen lief gelaufen rijden ² fahren fuhr gefahren schrijven schreiben schrieb geschrieben slapen² schlafen schlief geschlafen spreken¹ sprechen sprach gesprochen staan stehen stand gestanden zien¹ sehen sah gesehen tv kijken fernsehen sah fern ferngesehen zwemmen schwimmen schwamm geschwommen gaan gehen ging gegangen eten¹ essen aß gegessen drinken trinken trank getrunken blijven bleiben blieb geblieben

NL DU VT * VOLT. DW doen tun tat getan ontmoeten sich treffen traf getroffen dragen² tragen trug getragen uitnodigen² einladen lud ein eingeladen verhuizen umziehen zog um umgezogen verliezen verlieren verlor verloren Vinden finden fand gefunden nehmen¹ nehmen nahm genommen vergeten¹ vergessen vergaß vergessen helpen¹ helfen half geholfen begrijpen verstehen verstand verstanden solliciteren¹ bewerben bewarb beworben beloven¹ vesprechen versprach versprochen beslissen sich entscheiden entschied sich sich entschieden ontmoeten¹ treffen traf getroffen