Hoofdstuk 4 Grammatica zinsdelen Bijwoordelijke bepaling
Stappenplan zinsdelen benoemen Weet je nog hoe het 'stappenplan zinsdelen benoemen' eruit ziet? Zoek de persoonsvorm. Doe de zinsdeelproef. Zoek het onderwerp. Benoem het gezegde. Zoek het lijdend voorwerp. Is er ook een meewerkend voorwerp?
Zinsdelen benoemen Benoem eens de zinsdelen in de volgende zin: Volgende week geef ik het cadeau aan mijn tante. pv: geef ow: ik gez: geef lv: het cadeau mv: aan mijn tante Wat valt je nu op?
Wat heb je over? Volgende week geef ik het cadeau aan mijn tante. Je hebt in deze zin alle zinsdelen benoemd. Maar wat is je opgevallen? Er blijft een deel over. Dit deel heb je niet benoemd. Een zinsdeel dat overblijft als je het 'stappenplan zinsdelen benoemen' hebt gebruikt, noem je de bijwoordelijke bepaling.
Bijwoordelijke bepaling Een zinsdeel dat overblijft als je alles hebt benoemd, noem je de bijwoordelijke bepaling. Een bijwoordelijke bepaling (bwb) geeft ook antwoord op vragen als: Waar? Waarheen? Waarover? Wanneer? Waarom? Hoe?
Bijwoordelijke bepaling Zie je de bijwoordelijke bepalingen? Dat horloge heb ik gekocht in een warenhuis. In een warenhuis (waar?) Met pijn in mijn hoofd maak ik de toets. Met pijn in mijn hoofd (hoe?) Vorige week was ik jarig. Vorige week (wanneer?)
Oefenen! Lees de onderstaande zinnen. Hierin zitten géén bijwoordelijke bepalingen. Bedenk zelf bij elke zin een bijwoordelijke bepaling. Ik ga wandelen met de hond. Alex gaat naar het schoolfeest. Anna vertelt een mop aan de leraar. Mijn oma leest boeken.