Werkwoorden vervoegen
Persoonsvorm tegenwoordige tijd Stam (ik vorm) Stam +t Hele ww Ik-vorm is het makkelijkst anders trap je in de valkuil van alleen –en eraf halen en dat kan niet altijd: Lopen – ik loop Pakken – ik pak Geven – ik geef Blazen – ik blaas Een t achter een d kan dus alleen in de derde persoon enkelvoud (hij, zij, jij, het), tegenwoordige tijd, als de stam van het werkwoord eindigt op een d. Tip: vervang het werkwoord door lopen. Hoor je een –t, dan schrijf je achter de stam een t. Anders niet. Branden – ik brand – hij brandt Besteden – ik besteed – hij besteedt Bij de persoonsvorm schrijf je het hele werkwoord bij derde persoon meervoud (wij, jullie, zij). Let op: we noemen het dan nog steeds de pvtt en geen infinitief. Het werkwoord heeft hier namelijk de functie van persoonsvorm.
Persoonsvorm verleden tijd – zwakke werkwoorden Onvoltooid verleden tijd enkelvoud Onvoltooid verleden tijd meervoud Stemloze klank Stam + te Stam + ten Stemhebbende klank Stam + de Stam + den Stemloze klank: de stembanden trillen niet mee als je deze letters uitspreekt (t, x, k, f, s, ch, p). Vandaar dus het ezelsbruggetje ‘t ex kof schip! Stemhebbende klank: je stembanden trillen wél mee als je de klank maakt (overige medeklinkers, zoals d, b, g, l, enz.)
Voltooid deelwoord zwakke werkwoorden Stemloze klank Ge + stam + t Stemhebbende klank Ge + stam + d Ik heb gewandeld. Ik ben gestopt. De verleden tijdsvorm waarbij de handeling al helemaal is afgerond. Gaat samen met de werkwoorden hebben/zijn. Werkwoorden die al een voorvoegsel hebben, krijgen géén ge- ervoor. Knipwerkwoorden met een voorvoegsel krijgen de –ge- na het voorvoegsel. Zij is bedaard. Ik heb me vergist. Zij is doorgedraaid.
Afwijkende vormen zwakke werkwoorden Ik ben gevallen (let op de dubbele medeklinker achter de korte klank). Ik heb geslapen (let op de enkele klinker – lange klank. Afwijkend noemen we werkwoorden die als voltooid deelwoord eindigen op –en. Ook hier kan de –ge- in het midden komen. De zon is ondergegaan. De vlieg is doodgeslagen.
Verleden tijd van sterke werkwoorden (klankverandering) Onvoltooid tegenwoordige tijd Onvoltooid verleden tijd Voltooid deelwoord Ik loop Ik liep Ik heb gelopen Ik val Ik viel Ik ben gevallen
Afwijkende vormen Onvoltooid tegenwoordige tijd Onvoltooid verleden tijd Voltooid deelwoord Ik heb Ik had Ik heb gehad Ik ben Ik was Ik ben geweest Ik zal Ik zou n.v.t. Ik kan Ik kon Ik heb gekund Ik wil Ik wilde maar in spreektaal mag wou ook Ik heb gewild Ik mag Ik mocht Ik heb gemogen
Voltooid deelwoord, gebruikt als bijvoeglijk naamwoord Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord Eindigend op d: De minister is beledigd. De weg is verbreed. Alleen een –e erachter (let wel op de handhaving van gewone spellingsregels): De beledigde minister. De verbrede weg. Eindigend op t: De aardappels zijn gekookt. Het hekje is gewit. De gekookte aardappels. Het gewitte hekje. Eindigend op en: Het meisje is gevallen. De portemonnee is vergeten. Onveranderd: Het gevallen meisje. De vergeten portemonnee.
Infinitief in de zin Als er al een persoonsvorm in de zin staat en het werkwoord is geen voltooid deelwoord, dan gebruik je de infinitief. Ik zal moeten stofzuigen. Ik heb de was moeten doen. Ook na ‘te’ komt het infinitief. Ik heb niks met jou te maken. Ik heb niks te doen vandaag.
Onvoltooid deelwoord Deze gebruik je als de handeling nog bezig is. Het woord eindigt altijd op een –d of de. Lopend ga ik naar huis. Fietsend ga ik naar school. Denkend aan jou, word ik blij. Komende vanuit Europa, moest ik erg wennen aan de gedragsregels in Azië. Ook onvoltooid deelwoorden kunnen als bijvoeglijk naamwoord worden gebruikt. De wachtende menigte was erg ongeduldig. De staande klok sloeg twaalf maal.
Oefening baart kunst Voor werkwoordspelling hoef je geen bijzonder talent te hebben. Het is net als fietsen. Na veel oefenen, gaat het automatisch. Op het internet staan talloze oefensites waar je direct feedback krijgt. Blijf vooral goed kijken: ook als je het fout had. Dat is gewoon een leerkans. Hoe moet het dan toch en welke regel is er toegepast?