GRAMMATICA BLOK 1 T/M 4 Uitleg en voorbeelden Woordsoorten Basis leerjaar 4.

Slides:



Advertisements
Verwante presentaties
Redekundig ontleden Over waarom, wat en hoe....
Advertisements

Met symbolen van Montessori
Herhaling van hoofdstuk
naamwoordelijk gezegde
Taaloefeningen.
Grammatica hst. 1 t/m 3 Woordsoorten Zinsdelen PV H1 WG LW H. 1 NG BNW
Persoonsvorm Saskia Hoekx.
Voorzetsels.
Voorzetsels Voorzetsels staan meestal vóór een zelfstandig naamwoord
Taaloefeningen.
Nederlands – Taalverzorging en begrippen Woord- en zinsbouw
WERKWOORDSPELLING Hoe doe je dat ?.
Taaloefeningen.
Taaloefeningen.
Taaloefeningen.
Taaloefeningen.
Taaloefeningen.
Taaloefeningen.
Taaloefeningen.
2. Grammatica en spelling
Taaloefeningen.
Wat gaan we doen vandaag?
GRAMMATICA Groepjes woorden uit een zin die bij elkaar horen:
Woordsoorten Maud Hutten.
Taaloefeningen.
Woordsoorten benoemen
Woordsoorten benoemen
Nederlands Woensdag 6 januari 2va.
 Bepaald?  Bepaald:De het  Bepaald: de het  Onbepaald?
Naam: 1 Zelfstandig naamwoord: Type je naam in het vak en druk op de play knop Beantwoord de vragen en kijk hoeveel je er goed had succes.
Naam: 1 Bijvoeglijk naamwoord: Type je naam in het vak en druk op de play knop Beantwoord de vragen en kijk hoeveel je er goed had succes.
NEXT LW 2 Bijv.nw. 3 Zelfst. nw. 4 PV 5 Ond Taal Team 1 Team 2 Team 3 Team 4 Team 5 Team 6.
Lidwoord Bijvoeglijk naamwoord Zelfstandig naamwoord
Werkwoordspelling -d of –t?
WERKWOORDELIJK GEZEGDE
De tussenklank in samenstellingen spelling
Grammatica woordsoorten H1 t/m H6
De grote Grammatica woordsoorten Quiz!
Hoofdstuk 5 Grammatica woordsoorten Voorzetsels. Wat is een voorzetsel? Voorbeelden: achter, binnen, boven, in, langs, naast, onder. Een voorzetsel kun.
WOORDEN 5.7 VERSTERKINGEN. WAT GAAN WE DEZE LES LEREN? 1.Herhaling: Wat een samenstelling is 2.Wat een versterking is van een bijvoeglijk naamwoord.
PERSOONLIJK EN BEZITTELIJK VOORNAAMWOORD Hoofdstuk 3 Grammatica woordsoorten © Noordhoff Uitgevers bv havo/vwo 2E.
SPELLING BLOK Uitleg en voorbeelden Basis leerjaar 4.
Grammatica woordsoorten
Grammatica woordsoorten H1 t/m H6
Woordenschat H4 In deze powerpoint: Opfrissen: Wat is een voorzetsel?
3 vwo Grammatica 1
Hoofdstuk 4 Grammatica woordsoorten
Betrekkelijk voornaamwoord
Betrekkelijk voornaamwoord en bijvoeglijke bepaling
Woordbenoemen Groep 6 en 7.
3a Grammatica
Zelfstandig naamwoord
Hoofdstuk 1 Grammatica zinsdelen
Hoofdstuk 1 Grammatica woordsoorten
Verschil: redekundig en taalkundig ontleden
mannelijk en vrouwelijk
Hoofdstuk 2 Grammatica woordsoorten
Naamvallen met het bepaald lidwoord
Naamvallen en het onbepaald lidwoord
Grammatica zinsdelen Redekundig ontleden.
Hoofdstuk 3 Grammatica woordsoorten
Grammatica woordsoorten
Aan elkaar of los? Schrijven zonder fouten
Extra oefenen Hoofdstuk 1 & 2 Ta!ent: Grammatica & Spelling
Woordsoorten: Lidwoorden
Bijvoeglijk naamwoord
Hoofdstuk 5 Grammatica woordsoorten
Woordbenoemen Zelfstandig naamwoord, eigennaam, lidwoord, bijvoeglijk naamwoord, voorzetsel, telwoord.
Grammatica: werkwoorden
WOORDSOORTEN HAVO-2.
Transcript van de presentatie:

GRAMMATICA BLOK 1 T/M 4 Uitleg en voorbeelden Woordsoorten Basis leerjaar 4

GRAMMATICA ZINSONTLEDING  Benoemen van losse woorden in de zin Woordsoorten Lidwoord Werkwoord(WW) Zelfstandig Bijvoeglijk Voorzetsel (LW) naamwoord (ZNW) naamwoord (BNW) (VZ)

LIDWOORDEN (LW) In de Nederlandse taal kennen we drie lidwoorden: DE HET EEN Deze lidwoorden kun je voor de zelfstandige naamwoorden plaatsen DE kast HET meisje EEN tafel

WERKWOORDEN (WW)

WERKWOORDEN (WW) - VERVOLG

ZELFSTANDIG NAAMWOORD (ZNW) Een zelfstandig naamwoord (ZNW) gebruik je voor mensen, dieren, planten en dingen. Voor een ZNW kun je een LW plaatsen, maar ook een bijvoeglijk naamwoord (BNW). LET OP: ook namen zijn zelfstandige naamwoorden! Bijvoorbeeld: De fiets van Joris staat voor het oude station tegen de kleine boom.

BIJVOEGLIJK NAAMWOORD (BNW)  Een bijvoeglijk naamwoord geeft een eigenschap of kenmerk van een zelfstandig naamwoord aan  het vertelt je iets meer/geeft je wat meer informatie over het zelfstandig naamwoord in de zin.  Het staat meestal direct vóór het ZNW  Voorbeeld: Tobias is het jongste kind van onze nieuwe buren.

VOORZETSEL (VZ)  Denk bij een voorzetsel aan: Een KAST Een FEEST IN de kast NAAST de kast OP de kast VOOR de kast TUSSEN de kast TIJDENS het feest NAAR het feest OP het feest Voorbeeld: Op het feest zit ik naast mijn oom in de mooi versierde kamer.

Succes met het maken van de opdrachten van Grammatica – Woordsoorten!