Voortgezette assimilatie 1

Slides:



Advertisements
Verwante presentaties
Enzymen (in het spijsverteringskanaal)
Advertisements

Koolhydraten BINAS 67A Algemene formule (CH2O)n
Totaal aan Ppt H1 (Am) 5 Havo.
Chemie I Contact Dit document is samengesteld door onderwijsbureau Bijles en Training. Wij zijn DE expert op het gebied van bijlessen en trainingen in.
Materie, energie en leven
Voedingsmiddelen en voedingsstoffen
Thema 1 Stofwisseling Basisstof 4 K4
B1 Stoffen worden omgezet
B3 Glucose als grondstof
Examentraining Biologie
Enzymen voor de vertering
Kringloop van koolstof en stikstof
Voortgezette assimilatie
koolhydraten: voorbeelden van koolhydraten
Animatie 1 Enzymen Bioplek Animatie 2 Enzymen Bioplek
vetten: vet algemeen Vetten
ASSIMILATIE Basisstof 3 en 4.
De belangrijke organische stoffen in de biologie
Materie, energie en leven
Stofwisseling 15 maart 2011.
Food or Fuel H3 Grondstoffen.
Dissimilatie Levert energie Deze energie is voor alle levensprocessen
Waar haal je de energie vandaan?
Voortgezette assimilatie =
Organische stoffen Anorganische stoffen.
Glucose als grondstof. Glucose ontstaat d.m.v. fotosynthese
Organische moleculen.
Voortgezette assimilatie =
Atoombindingen Covalent: sterk, elektronenpaar gedeeld
Havo 5 Bas 1: Wat is stofwisseling Bas 2: Enzymen.
Hoofdstuk 14 Chemie van het leven.
Boek: Biologie voor jou VWO b2 deel 1
12.3 Koolstofassimilatie In de koolstofassimilatie:
T4 – Voeding en Vertering
1 Stofwisseling ©JasperOut.nl.
HAVO 5 Boek biologie voor jou Havo B deel 1
Biochemie 2 Koolhydraten
Periode 2.1 Biomoculen en enzymen..
Biomoculen, Spijsvertering en Moleculaire genetica.
STOFWISSELING Opbouw en afbraak.
Hoofdstuk 6.8 Spijsverteringsenzymen
Koolhydraten
Hoofdstuk 4: Voeding HAVO 4.
Thema 1 Stofwisseling Coopertest: Deze test is ontwikkeld door de Amerikaanse arts Dr. Kenneth Cooper. Na een goede warming-up ga je op een atletiekbaan.
Stofwisseling Thema 1.
12.2 Stofwisselingsprocessen Autotroof: Organismen die uit anorganische moleculen hun benodigde organische moleculen kunnen maken Naam van dat proces:
H7 Celstofwisseling.
Koolhydraten en eiwitten
Voortgezette assimilatie 1
Antwoorden college 3 Noem de 5 structuren/ruimten waar de keelholte mee in verbinding staat. Neusholte, mond, luchtpijp, slokdarm, buis van Eustachius.
Thema 1 Stofwisseling Coopertest:
Voedsel Nodig voor Belangrijkste voedingstoffen Energie Bouwstoffen
Koolhydraten, Eiwitten, Vetten
Voedingsstoffen.
Spijsvertering.
Biomoculen, Spijsvertering en Moleculaire genetica.
Diëten H 5.1 Ruststofwisseling Waar hangt dit van af? lichaamsgewicht
2 Vertering & Voedselopname. 2 Vertering & Voedselopname.
Organische stoffen Anorganische stoffen.
Voeding en vertering.
Stofwisseling 4 VMBO KGT.
Thema 1 Stofwisseling Coopertest:
Week 5 Hoofdstuk 7.3.
12.2 Stofwisselingsprocessen
Eiwitten op je bordje Context 2.
Voedsel Nodig voor Belangrijkste voedingstoffen Energie Bouwstoffen
Voortgezette assimilatie 1
Organische stoffen Anorganische stoffen.
Dissimilatie Levert energie Deze energie is voor alle levensprocessen
Havo 5 Stofwisseling: Koolstofkringloop
Transcript van de presentatie:

Voortgezette assimilatie 1 In alle organismen, of ze nu autotroof of heterotroof zijn, moeten grotere organische moleculen uit kleinere worden gemaakt bijvoorbeeld zetmeel uit glucose en eiwitten uit aminozuren. Dit type opbouwstofwisseling wordt voortgezette assimilatie genoemd. De energie die hiervoor nodig is, komt uit de dissimilatie.

Voortgezette assimilatie 2 Voortgezette assimilatie bij autotrofe organismen Planten en andere autotrofe organismen maken al hun bouwstoffen uit de glucose die bij de koolstofassimilatie wordt gevormd Voorbeelden van omzettingen zijn: Vorming van andere koolhydraten: glucose + glucose + glucose + enz. + energie → zetmeel (reservestof); glucose + glucose + glucose + enz. + energie→ cellulose (bouwstof van celwanden); glucose + fructose + energie → sacharose (reservestof).

Voortgezette assimilatie 3 Vorming van aminozuren: glucose + NO3 + energie → aminozuur (bouwstof). Glucose omzetten in glycerol en vetzuren en vervolgens vorming van vetten: drie vetzuren + glycerol → vet (bouwstof en reservestof). Vorming van eiwitten uit aminozuren: aminozuur A + aminozuur B + enz. + energie → eiwit.

Voortgezette assimilatie 4 Voortgezette assimilatie bij heterotrofe organismen Heterotrofe organismen moeten de bouwstoffen voor hun voortgezette assimilatie uit hun voedsel halen Voorbeelden van omzettingen zijn: Vorming van andere koolhydraten: glucose + glucose + glucose + enz. + energie → glycogeen (reservestof) = DIERLIJK zetmeel Glucose omzetten in glycerol en vetzuren en dan vorming van vetten: glycerol + 3 vetzuren→ vet (bouwstof en reservestof). Vorming van eiwitten uit aminozuren: aminozuur A + aminozuur B + enz. + energie → eiwit WAT KUNNEN ZIJ DUS BESLIST NIET ??? (zie ook vorige dia)

Thema 12 Stofwisseling Algemeen STOFWISSELING: Continue voedingsstoffen nodig die bewerkt én verwerkt moeten worden, omgezet in andere stoffen, dissimilatie, assimilatie, uitscheiding urine, enzymwerking e.d. - Alle lichaamsprocessen samen = stofwisseling Elke cel heeft: altijd ENERGIE nodig om alle chemische reacties en processen te laten plaatsvinden - Grondstofwisseling = basaal metabolisme = alle processen die in je lichaam doorgaan als je in rust bent: dat betekent om je lichaamsfuncties in stand te houden 2/3 van je de energie in je voedsel is daar voor nodig - je ademhaling en hartslag. - je groei - vervanging van cellen - je peristaltiek in je darmen - denken en dromen -je lichaamstemperatuur constant houden

Koolhydraten 1 Koolhydraten danken hun naam aan het feit dat: 1. ze bestaan uit koolstof, en waterstof + zuurstof 2. altijd in de verhouding 2 op 1, dus net zoals water Koolhydraten zijn opgebouwd uit ringvormige moleculen Bestaan ze uit één ring?: MONOSACHARIDEN (glucose en fructose) Bestaan ze uit 2 aan elkaar gekoppelde suikermoleculen?: DISACHARIDE (lactose = melksuiker) Tweemaal dezelfde monosacharide?: MALTOSE (2 glucoses) Twee verschillende?: rietsuiker ofwel bietsuiker (= glucose + fructose) POLYSACHARIDEN?: grote aan elkaar gekoppelde koolhydraatmoleculen: zetmeel, cellulose, glycogeen Voor afbeeldingen van bovenstaande zie volgende dia

Koolhydraten 2 Afbeeldingen De vorming van maltose uit 2 glucose-moleculen

Belangrijke koolhydraten Bovenste afbeelding: stukje van zetmeel

Zetmeel en glycogeen (= dierlijk zetmeel)

Condensatie- en hydrolysereacties Het aan elkaar koppelen van deze moleculen gebeurt door een zogeheten condensatiereactie . Bij elke koppeling komt een watermolecuul (H2O) vrij Omgekeerd kunnen uit een polysacharide vele monosachariden ontstaan. Elke keer dat een monosacharide wordt afgescheiden, moet een watermolecuul toegevoegd worden. Dit heet een hydrolysereactie, omdat het watermolecuul eerst gesplitst moet worden in OH- en H+ Condensatie- en hydrolysereacties vinden niet alleen bij koolhydraten plaats, maar ook bij de vorming en de afbraak van vetten, eiwitten en nucleïnezuren. Dus meer algemeen: als organische moleculen aan elkaar gekoppeld worden onder afsplitsing van water, heet dat condensatie. Als in het algemeen een organisch molecuul zich afsplitst van een ander organisch molecuul waarbij toevoeging van een watermolecuul nodig is, spreek je van hydrolyse Hydrolysereacties gebeuren volop in het darmkanaal, waar de polymeren in je voedsel worden afgebroken

Lipiden = vetten Lipiden zijn vetten en vetachtige stoffen Ze bevatten C-, H-, O- en soms P-atomen Vetten: NIET in water oplosbaar Apolaire stoffen genoemd Stoffen wél in water oplosbaar?: polaire stoffen Vetten, Fosfolipiden, Steroïden

Lipiden = Vetten Vetmolecuul: opgebouwd uit één glycerolmolecuul met daaraan vast gekoppeld drie vetzuren Er zijn: verzadigde, enkelvoudige onverzadigde en meervoudig onverzadigde vetzuren Dat houdt verband met het voorkomen van één of enkele dubbele bindingen tussen de C-atomen in de vetzuurketen De dubbele binding gaat ten koste van een H-binding De keten is daardoor NIET “verzadigd” met H-atomen Vorming van vet is een condensatiereactie (komt dus water vrij) Afbeeldingen vetzuren op volgende dia

Afbeeldingen vetzuren

Fosfolipiden: waar zitten zij? Fosfolipide lijkt op vetmolecuul Bij fosfolipide is één vetzuur vervangen door een fosforzuur Grote variatie aan fosfolipiden

Eiwitten 1 Eiwitten bevatten C-, H-, O- en N-atomen, soms ook S-atomen Eiwitten verschillen van koolhydraten en vetten, doordat ze in een vrijwel oneindige variatie voorkomen De twintig aminozuren die als bouwstenen voor de eiwitten dienen, kunnen kortere of langere ketens hebben en door het verschil in hun restgroepen een grote variatie in ruimtelijke structuur bezitten

Eiwitten 2

Opdrachten Maak de opdrachten: Opdracht 20 blz. 36 Opdracht 21 blz. 39 Computerles(sen) indien aanwezig Kijk ook bioplek: celmembraan, organische stoffen