Verhaalsommen groep 8. Peter doet mee aan de 10 km hardlopen. De baan is 400 m per ronde. Hoeveel ronden moet Peter lopen? a)15c) 20 b) 25d) 30.

Slides:



Advertisements
Verwante presentaties
Meten met Maten.
Advertisements

METRIEKE STELSEL Museum Ouder-Amstel.
Rekenen Cito M5 oefenen.
Rekenen Cito M6 oefenen.
Maateenheden Liters.
De schaal Hoe bereken je die?.
Schaalnotatie: 1 cm is in werkelijkheid cm Afstandslijn: 1 cm is in werkelijkheid 1,5 km
Rekenen 10 januari.
Wij oefenen voor Cito Rekenen-Wiskunde E5 Deel 1
Schaalberekeningen Hoofdstuk 1 Australië.
Rekenen 17 januari.
Intermezzo: Werken met meetresultaten
Gecijferdheid les 1.4 Grootst gemene deler Kleinst gemene veelvoud
Vraag 1: Het aantal inwoners van Obelin is in zes jaar van naar een kwart miljoen gestegen. Hoeveel inwoners zijn er in die zes jaar bijgekomen?
Gecijferdheid 2 (Meten 1 – ME144X) week 3 Powerpoints staan op med.hro.nl/houmj/Klas_1BCEHI_Inductief/
Gecijferdheid 2 (Meten 1 – ME144X) week 1 Powerpoints staan op med.hro.nl/houmj/Klas_1BCEHI_Inductief/
Toepassingen 5L week 18: ‘tv venster op de wereld’ procent winst ongelijke verdeling tijdstip en tijdsduur korting gemiddelde prijsberekening 5L week 18:
Gecijferdheid 2 (Meten 1 – ME144X) week 3
Gecijferdheid 2 (Meten 1 – ME144X) week 2
Gecijferdheid 2 (Meten 1 – ME144X) week 2 Powerpoints staan op med.hro.nl/houmj/Klas_1BCEHI_Inductief/
Standaardvormen Standaardnotatie Wetenschappelijke notatie
Manon koopt een paar laarsjes van €93,45. Zij betaalt met een biljet van 100 euro. Hoeveel geld krijgt zij terug?
Jeroen zaagt de plank precies doormidden. Hoeveel centimeter wordt elk stuk? 70 cm.
Rekenquiz. Vraag 1. Decimale getallen Zet de decimale getallen van groot naar klein. Welk getal komt er in het rode vak? 7,431,684,295,051,667,493,49.
Rekenen!!! cito.
Les 4: SAMENGESTELDE GROOTHEDEN
Vandaag: Restant les 3 Verhoudingen
Herhalen schaal Schaal is een verhouding.
Deze les hoofdrekenen les 1 vervolg
Inhoud berekenen.
les 3 digitale rekenblokken Verhoudingen in context situaties
Rekenen.
Les 8 meten en meetkunde in huis
Herhalen schaal Schaal is een verhouding.
SCHAAL in toepassingssituaties
Woordformules 172-.
Les 9: meten en meetkunde in de tuin
Rekenen.
Werken met de Digitale Toets Omgeving FaSMEd Bijeenkomst 2
Metend rekenen 5de leerjaar.
Rekenen.
Lengte, oppervlakte en inhoud
Les 3: Negatieve getallen Les4: Optellen en aftrekken
Kort herhalen les 3 voorbeeld toets som camping
Jeroen zaagt de plank precies doormidden.
Het aantal inwoners in Nederland is 16,8 miljoen.
Omtrek, oppervlakte en inhoud
Meten en meetkunde les 4: samengestelde grootheden
Rekenen met kommagetallen
Hoofdstuk 2 groeperen. Hoofdstuk 2 groeperen GROEPEREN & INWISSELEN Paragraaf 2.1 GROEPEREN & INWISSELEN.
Les 3 verhoudingen Verhoudingen.
Rekenen Meten en Meetkunde 2f Les 3 Omtrek, oppervlakte en inhoud
Rekenen Les 5: rekenen met grafieken, diagrammen en tabellen
Les 1 Meten en meetkunde: Schaal
SCHAAL in toepassingssituaties
Rekenen Les 6 Meten en Meetkunde in het verkeer Les 7 Meten in recepten Les 5 figuren slaan we over!
Werken met kaarten.
Omrekenen eenheden Volume
Rekenen Meten en Meetkunde 2f Les 3 Omtrek, oppervlakte en inhoud
Kerstrekenen Groep 7.
Hoofdstuk 21 PROBLEEMOPLOSSEN. Hoofdstuk 21 PROBLEEMOPLOSSEN.
Hoofdstuk 12 schaal. Hoofdstuk 12 schaal Paragraaf 12.1 Schaalverdeling.
Rekenen met verhoudingen
Breuken vermenigvuldigen
Verder rekenen met kommagetallen
oppervlakte en inhoudsmaten
Transcript van de presentatie:

Verhaalsommen groep 8

Peter doet mee aan de 10 km hardlopen. De baan is 400 m per ronde. Hoeveel ronden moet Peter lopen? a)15c) 20 b) 25d) 30

Antwoord 10 kilometer is meter. De som die je dus moet uitrekenen is : 400= Je mag eerst aan beide kanten nullen wegstrepen : 400= Het nieuwe sommetje is dus 100:4=25 Peter moet 25 rondes lopen deze wedstrijd

In een doos zit 15 kilo patat. De snackbar gebruikt op een doordeweekse dag 6 zakken. Op vrijdag gebruikt hij 3 keer zoveel. Hoeveel kg patat gebruikt hij op een vrijdag? a) 90 kg b) 180 kg c) 270 kg d) 360 kg

Antwoord Doordeweekse dag 6 x 15 kg = 90 kg Vrijdag 3 x 90 kg= 270 kg

Op basisschool De Leerfabriek zitten 199 kinderen 23 % van de kinderen wordt met de auto gebracht Hoeveel kinderen worden er ongeveer met de auto gebracht? a) 25 b) 50 c) 75 d) 100

Antwoord Er staat ongeveer dus je moet afronden. 199 is ongeveer 200 en 23 % is ongeveer 25 %. Je moet weten dat 25 % = ¼ deel Dat betekent dat je moet delen door : 4= 50

Marissa heeft al haar zakgeld opgespaard afgelopen jaar. Ze krijgt 10 euro per week. Ze spaart voor een televisie van € 600. Hoeveel euro komt zij nog tekort aan het eind van het jaar? a)Niks b)€ 50 c)€ 100 d)€ 80

Antwoord Je moet weten dat een jaar 52 weken heeft. Marissa krijgt dus 52 x € 10 = 520 euro per jaar. De televisie kost € 600, dus Marissa komt € 80 te kort.

Peter heeft een 4 flessen cola van 1,5 liter. Hij wil de glazen alvast vullen voor het feest begint. Op het glas staat dat er in elk glas 20 cl kan. Hoeveel glazen kan hij vullen? a) 30 b) 60 c) 100 d) 80

Antwoord Peter heeft 4 flessen cola van 1,5 liter, dat is dus 6 liter cola in totaal. Je moet 6 liter omrekenen naar centiliter 1 liter is 100 centiliter 6 liter is dus 600 centiliter Nu moet je de 600 centiliter gaan verdelen over de glazen. De som is dus 600 : 20 = Je mag aan beide kanten een nul wegstrepen 600: 20 = De nieuwe som is 60 : 2= 30

3,253,375? Petra telt met gelijke sprongen vooruit. Welk getal hoort er op het vraagteken te staan? a)3,450 b)3,5 c)4,0 d)4,25

3,253,3753,5 Antwoord De sprongen die gemaakt moeten worden zijn 0,125 groot. Je mag bij 3,25 een nul erbij denken, dus 3,250 Als je daar 0,125 bij optelt dan krijg je 3,375 Daar moet je weer 0,125 bij optellen dus 3,5(00)

Bij een voetbalwedstrijd werden er 250 loten verkocht. De hoofdprijs is een weekend weg naar Rondhuzen. Om extra veel kans te maken koopt Hendrika 1/10 deel van de loten. Hoeveel loten koopt Hendrika? a)10 b)15 c)25 d)30

Antwoord 1/ 10 deel is 10 % van de loten Je moet dus het totaal aantal loten delen door 10 De som is dus 250: 10= 25 Hendrik koopt 25 loten

Wat is de oppervlakte van deze tuin zonder het terras? tuin terras 20 m 15 m 5 m a) 275 m2 b) 300 m2 c) 250 m2 d) 200 m2

Je rekent eerst de totale oppervlakte van de tuin uit met terras. Opp.= l x b= 15x 20 =300 m2 Je moet de oppervlakte van het terras er af halen Opp.= l x b= 5x5 25 m2 De oppervlakte is dus 300 m2- 25 m2 = 275 m2 tuin terras 20 m 15 m 5 m Antwoord

De afstand van Rekenstad naar Taalstad is 5 cm op de kaart. De schaal die bij de kaart staat is 1 : Hoeveel km is de werkelijke afstand tussen de 2 steden? a) 5 km b) 2,5 km c) 50 km d) 25 km

De schaal is 1: Dat betekent dat 1 cm op de kaart cm in het echt is. De afstand tussen de plaatsen is 5 cm, dus 5 x cm in het echt = cm Nu moet je gaan omrekenen van cm naar km. (zie kaart metriek stelsel) cm = dm = 2500 m =250 dam = 25 hm = 2,5 km Antwoord

Harald heeft zijn spaarpot leeg gehaald. Al het kleingeld heeft hij gesorteerd op tafel. Hij heeft 38 munten van € 1,00 Hij heeft 20 munten van € 0,50 Hij heeft 15 munten van € 0,20 Hij heeft 80 munten van € 0, 10 Hij heeft 120 munten van € 0,05 Hoeveel geld heeft Harald precies gespaard? a) € 65,00 b) € 65, 50 c) €75, 50 d) € 85,50

Antwoord Je moet de geldbedragen bij elkaar optellen. 38 x € 1, 00 =€ 38,00 20 x € 0,50 =€ 10,00 15 x € 0,20 = € 3,00 80 x € 0,10 = € 8, x € 0,05 = € 6,00 ________ Totaal =€ 65,00