Alleen wat je moet weten! Werkwoordspelling Alleen wat je moet weten!
Uitleg werkwoordspelling DEEL I De tijden DEEL II De spelregels
DEEL I: de tijden Tegenwoordige tijd. Verleden tijd.
Waar moet je op letten? De tijd waarin de persoonsvorm staat.
De tijd waarin de persoonsvorm staat Van mijn zus krijg ik een cadeautje. Van mijn zus kreeg ik een cadeautje.
Tegenwoordige tijd Hiermee wordt bedoeld: de persoonsvorm staat in de tegenwoordige tijd. Het gebeurt nu en het is nu bezig! Mijn vader verft het tuinhek lichtgroen. Pietje huilt, maar Liesje slaapt.
Verleden tijd Hiermee wordt bedoeld: de persoonsvorm staat in de verleden tijd. Het gebeurde eerder dan nu; het is al gebeurd! Mijn vader verfde het tuinhek lichtgroen. Pietje huilde, maar Liesje sliep.
Einde DEEL I
DEEL II: de spelregels Ik-vorm + t Tegenwoordige tijd. Voltooid tegenwoordige tijd. De man verandert zijn kledingstijl. De kledingstijl van de man wordt veranderd.
DEEL II: De spelregels 't Kofschip Verleden tijd. . De man veranderde zijn kledingstijl.
Hoe werkt Ik-vorm + t? De persoonsvorm wil je in de tegenwoordige tijd zetten. Vind de stam van het betreffende werkwoord door -en van het werkwoord af te halen. branden, missen, verhuizen, praten, verdoven Schrijf een -t bij: je, jij, u, hij, zij, het
Hoe werkt 't Kofschip? In de verleden tijd
't Kofschip in de verleden tijd De persoonsvorm wil je in de verl. tijd zetten. Vind de stam van het betreffende werkwoord door -en van het werkwoord af te halen. branden, missen, verhuizen, praten, verdoven Zit de laatste letter van de stam in 't Kofschip? Schrijf dan stam + te(n)
't Kofschip in de verleden tijd branden, missen, verhuizen, praten, verdoven Zit de laatste letter van de stam niet in 't Kofschip? Schrijf dan stam + de(n) brandde, miste, verhuisde, praatte, verdoofde
Einde DEEL II
Samengevat! Let op tijden van persoonsvormen Je moet twee tijden kennen: de tegenwoordige tijd en de verleden tijd Er zijn twee spelregels: Ik-vorm + t: tegenwoordige tijd 't Kofschip: verleden tijd