De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

Modern Nederlands: schrijftaal vs. spreektaal

Verwante presentaties


Presentatie over: "Modern Nederlands: schrijftaal vs. spreektaal"— Transcript van de presentatie:

1 Modern Nederlands: schrijftaal vs. spreektaal
College 3 Modern Nederlands: schrijftaal vs. spreektaal

2 Overzicht Standaardnederlands
Schrijftaal Spreektaal Spellingstrijd, grammatica’s en woorden-boeken Spellingsregels Schrijftaal en spreektaal

3 Standaardnederlands In schrijftaal sinds Middeleeuwen standaardiseringsproces Noorden (Holland) politiek en cultureel dominant, prestige Hollands stond model voor standaard-nederlands Meeste spellinggidsen in Holland geschreven Taal van meeste grote schrijvers uit Gouden Eeuw

4 Standaardnederlands 1581 – Pontus de Heuiter: Nederduitse orthographie
Scheppen van bovenregionale eenheidstaal Welluidendste spelling- en uitspraakelementen van verschillende dialecten Praktijk: vnl. Noordhollandse kenmerken van ontwikkelde burgers ‘Beschaafd’

5 Standaardnederlands Archaïserende stijl: Onderscheid hen en hun
Woorden van zuidelijke oorsprong Flexie: voorliefde voor genitief Potgieter: bruid des jongelings, stank des stilstands, de patroon aller slaapmutsen Kunstmatig vasthouden aan in Middelnederlands al zeldzaam geworden verledentijdsvormen: Zetteden en schuddeden Syntaxis: onpersoonlijke constructie Mij hongert In gesproken taal kwamen deze vormen niet voor

6 Standaardnederlands Pas laat aandacht voor spreektaal
In 17e eeuw ontstond al een ideaal van een algemeen beschaafde uitspraak, maar was nog geen realiteit 1635 – Petrus Montanus (Petrus Berch): Bericht van een niewe konst, genaemt De Spreeckonst. Eerste beschrijving van uitspraak spraakklanken Puur beschrijvend Systematisch met verwijzing naar articulatiewijze Ging uit van Zuidhollandse uitspraak van deftige burgers Begin 18e eeuw: standaardtaal voor het eerst eigen naam: ‘Gemeenen-Lants-tale’ (Adriaen Verwer) ‘gemeen’ = algemeen

7 Standaardnederlands Negatieve waardering over regionale klankvarianten
Hollands (al in 1683 op gewezen): verstemlozing van stemhebbende fricatieven /z/  /s/ en /v/  /f/ woord-initieel de son in de see sien sakken Noorden: voorkeur /s/-uitspraak Zuiden: voorkeur /z/-uitspraak Zuidoosten: van /s/ overgegaan op /z/ Afrikaans heeft de Hollandse vormen overgenomen. /z/ en /v/ komen niet meer voor in de Afrikaanse uitspraak (tussen twee klinkers /v/ wel uitgesproken, gespeld met <w> ‘Onbeschaafd’

8 Standaardnederlands Dialectoloog Kloeke (jaren 1930): slechts 3% Nederlandse bevolking heeft vereiste ‘hogere beschaving en opvoeding’ om beschaafd te spreken Sindsdien: beter onderwijs, meer kinderen volgen onderwijs (leerplichtwet 1900) Bredere basis Algemeen Beschaafd Nederlands

9 Standaardnederlands Veel variatie in ‘standaardnederlands’:
Regionale kleuring Brabants: Ik ben afgewerkt en aangereden Twents: Ik ga naar huis heen Gronings: pakjedrager, slof Sociale klassen Leeftijd Idiosyncratisch: ijskast vs. koelkast Brabants = ‘Ik ben klaar met werken en ik ben (naar huis) vertrokken

10 Woordenboeken en grammatica’s
Taalregels: verklaren wat goed Nederlands is ongrammaticaal: Luid zingend werden de aardappels geschild Taalnormen: wat is gepast taalgebruik Bepaald door sociale normen en waarden Hij wast zich Hij wast z’n eigen Hij wast ’m Luid zingend verwijst naar de aardappels  verwijsfout Standaardtaal Geen standaard, wel in dialecten

11 Woordenboeken Behoefte aan taaladvisering
Bloeitijd woordenboekenbedrijf 16e eeuw 17e eeuw: vertaalwoordenboeken Frans en Engels (i.p.v. Latijn) 1801 – Siegenbeek opdracht spellingregels ontwerpen In 1804 officieel ingevoerd

12 Woordenboeken 1849 – plan voor Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) geboren op eerste Taal- en Letterkundig Congres in Gent, Nederlandse en Vlaamse geleerden: eenheid van taal in Noord en Zuid. De Vries en Te Winkel starten in 1852 Spelling ontwerpen Taalmuseum: alles wat ooit of ergens Nederlandsch was, start eerst bij Statenvertaling, later naar 1500 (om woorden van P.C. Hooft op te kunnen nemen) In praktijk toch selectie: nette woorden, geen verouderde of dialectwoorden, voorkeur literaire taal, veel leenwoorden uitgesloten Traag: eerste deel (A – ajuin): 1864 laatste deel in 1998 afgekomen Grootste woordenboek ter wereld: 40 delen, 3 meter boekenplanken, blz. … nauwelijks bekend

13 Woordenboeken Voorbeelden WNT:
PRUIK; dit heeft o.a. de nu verouderde betekenis van ‘hoofdhaar’. Hieronder de definitie uit het WNT van deze eerste betekenis, in een eigenlijke (letterlijke) toepassing, gevolgd door een citaat van Hooft: 1) Menschelijk hoofdhaar. In dezen alg. zin thans verouderd; verg. echter de bet. 6). a) Eigenlijk. || De perucque blont, Twelrieckent hayr ghetoyt met een uytheemschen vont, HOOFT, Ged. 2, 45. ZWEENER, een woord dat na de 16de eeuw verdween, en dat ‘varkenshoeder’ betekent maar etymologisch niets met zwijn van doen heeft. Dit woord wordt o.a. door het volgende citaat geïllustreerd: Wat holpet mij dit, dat ic waer paeus oft cardinael ..., ende ic en twint van deser heerscapie en wiste ...? Soe waer ic mij alsoe lief een sweenre als een paeus oft een stalknecht als een coninc, in Ts. 34, 256 [1540].

14 Woordenboeken Van Dale: eerste deel Woordenboek der Nederlandsche Taal 1950 (posthuum, red. Kruyskamp en De Tollenaere): Van Dale’s Groot woordenboek der Nederlandse taal (de ‘Dikke Van Dale’) Ruim trefwoorden 1992: 12e druk, trefwoorden Gezaghebbend Woordenschat van laatste anderhalve eeuw, historische opzet (net als WNT), altijd eerst oudste betekenis woord gegeven Volledigheid, normatief, veel voorbeeldzinnen

15 Grammitica’s Taal (gesproken èn geschreven) beantwoordt aan regels: grammatica 1805 – Petrus Weiland: Nederduische spraakkunst volgde Moonen (1706), stramien van Latijn en Grieks, nadruk op vervoeging en verbuiging van woorden Benoemen woordsoorten (‘taalkundige ontleding’) Zinsdelen en relaties daartussen niet besproken Onvolledig en gebrekkig, geen algemene instemming

16 Grammitica’s Ook: overwegingen van duidelijkheid:
Schrijftalig voornaamwoord dezelve met verbuigingsvormen om misverstanden van verwijzing te voorkomen: De veldheer viel in den slag, en toen de heelmeester hem wilde verbinden, kreeg hij eenen kogel door het hoofd Als bedoeld dat heelmeester kogel kreeg: …kreeg dezelve eenen kogel… (nu: kreeg deze of de laatste…)

17 Grammitica’s In Nederlands: functie van woord in zin niet meer zichtbaar aan morfologie, andere manier van zinsontleding nodig dan voor Latijn: ‘redekundige ontleding’ 1872 – De Groot: Nederlandsche spraakkunst. 1878 – Terwey: Nederlandsche spraakkunst. Ten behoeve van inrichtingen van middelbaar onderwijs en tot opleiding van onderwijzers. – Den Hertog: Nederlandsche spraakkunst. Handleiding ten dienste van aanstaande (taal)onderwijzers. 3 delen: enkelvoudige zin, samengestelde zin, woordsoorten Alle zinsdelen zo precies en eenvoudig mogelijk omschreven, zowel betekenis als vorm Alle latere schoolgrammatica’s op gebaseerd, ook in de loop van de 20e eeuw Zinsdelen onderhouden betrekkingen met elkaar Onderwerp, voorwerp, gezegde, bepaling

18 Grammitica’s 1937 – Groningse hoogleraar Overdiep: Stilistische grammatica van het moderne Nederlandsch. Tegenwoordige Nederlands in al z’n gesproken en geschreven variaties Paardekooper: ook spreektaalvormen Abstract systeem voor relaties in zinnen, eenvoudig te leren begrippenapparaat, termen uit traditionele grammatica Onderscheid bijwoord en bijvoeglijk naamwoord: de vrouw is mooi vs. de mooie vrouw

19 Grammitica’s 1984 – Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS).
Intitiatief Nederlandse Taalunie Volledige beschrijving moderne Nederlandse grammatica Sluit aan op traditionele schoolgrammatica, invloed Paardekooper Beschrijvende grammatica, toch ook normatief: Etiketten bij constructies als ‘uitgesloten’ of ‘twijfelachtig’, ‘archaïsch’, ‘regionaal’, ‘spreektaal’, ‘schrijftaal’, ‘vaktaal’ Kritiek: te verdraagzaam vs. keurt te veel af, te weinig beschrijvend vs. te weinig wetenschappelijk, te weinig op consistente theorie gebaseerd

20 Grammitica’s Monumentaal werk Deel 1: Het woord Deel 2: De woordgroep
Deel 3: De zin Deel 4: Nevenschikking en samentrekking Veel duidelijke voorbeelden

21 Spellingstrijd Monniken en stadsklerken gebruikten Latijnse alfabet, enkele tekens toegevoegd Geen uniforme spelling 16e en 17e eeuw: taalbouwers ontwierpen allerlei spellingsystemen, niet één algemeen aanvaard 1804 – Siegenbeek: eerste officiële spelling: Principes, o.a niet te ver afwijken van wat in zwang is teruggrijpen op oudere spellingkundigen volgen van algemene principes Duitse taalgeleerde Adelung (de principes waar later De Vries en Te Winkel hun 4 beginselen op baseerden) Niet populair, veel kritiek, m.n. op de algemene principes die gelijkvormigheid en analogie zouden gaan heten

22 Spellingstrijd Twee kampen: 1) Schrijftaal niet veranderen Argumenten:
Breuk met teksten van vroeger Ongewenste toename van aantal homografen Belemmering bij het lezen (verandering woordbeeld) Aantasting van taal Vlaamse schrijver Maurice Gilliams: ‘van een brave chauffeur een schobbejak van een sjofeur willen maken, vat ik op als de charlatannerie van iemand die aan spraakstoornissen lijdt.’

23 Spellingstrijd Twee kampen: 2) schrijftaal aanpassen aan spreektaal
Argumenten: Spelling onnodig moeilijk Zware belasting onderwijstijd Tegenargumenten tegen 1): Teksten van vroeger eerder verouderd door woordgebruik en zinsbouw Taal verandert, spelling moet meegaan (anders Engelse toestanden) Homografen zijn er nu ook al, geen probleem, homofonen in spraak ook geen problemen Spellingverandering is geen taalverandering (maar soms wel invloed, zie tussen-n!) Engels: toneelschrijver en spellinghervormer Bernard Shaw: fish net zo goed schrijven als ghoti: gh van enough, o van women, ti van nation.

24 Spellingstrijd De Vries en Te Winkel (WNT) bouwden voort op Siegenbeekse spellingregels Tegenstanders Siegenbeekse spellingregels o.a. schrijvers, te veel van bovenaf opgelegd, uiting van ‘revolutionaire gelijkheidsdwang’: Willem Bilderdijk ( ) Nicolaas Beets ( ) Voorstander: Potgieter ( )

25 Spellingstrijd Naamvalsvormen en geslachten: sinds 18e eeuw in schrijftaal Geslachten onduidelijk, verschillende nieuwe regels bedacht Geslacht in betekenis (Brill), bijv.: Grote en sterke dieren: mannelijk Kleine en tedere dieren: vrouwelijk Geslacht in vorming (Bilderdijk), bijv.: Zelfst.nw. ontstaan uit deelwoord, want substantief geeft hoedanigheid aan, dus afhankelijkheid: vrouwelijk Zelfst.nw. ontstaan uit stam van werkwoord, zelfstandig: mannelijk Achtervoegsels: bijv. –heid vrouwelijk Veel verwarring en ook inconsequent Boterham zowel mannelijk als vrouwelijk Ham = mannelijk, maar etymologisch misschien van botering, boteren klinkt minder ‘plomp’ en is dus vrouwelijk!

26 Spellingstrijd 19e-eeuwers kritisch tegenover schrijftaal Bilderdijk:
taal bestaat niet uit letters, maar uit klanken Nederlandse grammatica mag niet op Latijnse leest geschoeid worden Schrijftalige elementen als dezelve niet natuurlijk Gebruik ook spreektalige vormen in schrijftaal Zelfs: als na vergrotende trap: ik ben groter als jij/jou Johannes Klinker: schrijftaal moet zich aan de spreektaal aanpassen, maar andersom ook

27 Spellingstrijd Letterkundigen: spreektaal en schrijftaal moeten verschillend blijven Maar ook Romantiek en Realisme: terug naar natuur en spontane, gewone leven, dus eenvoudige taal Romantiek daarnaast ook terug naar glorieuze taal van grote schrijvers (o.a. Potgieter) 18e en 19e eeuw steeds meer naar eenvoudige taal Bilderdijk, Hildebrand (Nicolaas Beets), Piet Paaltjens (François Haverschmidt), P.A. de Genestet, e.a.

28 Spellingstrijd Meest radicale taalvernieuwer 19e eeuw (vóór Beweging van Tachtig): Multatuli Van ’t eindeloos gehén, gehún, geháár, verlos ons Heer! Veel gereduceerde vormen in schrijftaal: ’t Zal niet gezegd worden, ’n werk, m’n program, als ‘k eens, waar-i In praktijk niet altijd gemakkelijk

29 Spellingstrijd Eind 19e eeuw: Beweging van Tachtig
Albert Verwey: schrijven is een ‘gestyleerd spreken’, hij wilde ‘zóó schrijven dat het is alsof ik sprak’ Taal in voortdurende verandering. Vereenvoudiging is vooruitgang. Taal is klank. Schrijven moet aansluiten bij hoorbare gesproken taal

30 Spellingstrijd Kollewijn (1881) – Onze lastige spelling.
Uitgangspunten vereenvoudiging: Geen onderscheidingen maken in de schrijftaal die in spreektaal niet bestaan en geen onderscheidingen handhaven die in de beschaafde spreektaal verloren zijn gegaan Vereenvoudigingen moeten bij het schrijven nuttig zijn maar bij het lezen niet te zeer in het oog springen (woordbeeld niet aantasten) Etymologische verschillen <e> en <ee>, <o> en <oo> afschaffen /i/ als <ie> geschreven: biezonder, rievier -lijk wordt analoog aan -ig: gewoonlik, hartelik -sch alleen waar in uitspraak gehoord: schip, maar vis, wensen, etc. Beweging van Tachtig ‘cultuurbolsjewieken’ genoemd

31 Spellingsregels De Vries en Te Winkel (WNT, 1852) ontwierpen spelling, wetenschappelijk fundament: Spelling moet geschiedenis van woorden weergeven 4 spellingsbeginselen: Beginsel van beschaafde uitspraak (fonematische spelling) Beginsel van gelijkvormigheid Beginsel van etymologie Beginsel van analogie

32 Spellingsregels Beginsel van beschaafde uitspraak (fonematische spelling): Lettertekens geven de klanken weer die door ‘beschaafde lieden’ worden uitgesproken ‘Beschaafde lieden’ niet gedefinieerd Niet ‘beschaafd’: lope, loopm, maar lopen Houdt geen rekening met assimilatie of klinkerreductie in lopende spraak Geen één-op-éénrelatie klank en teken: <e> = /e/, //, // /ks/ = <ks>, <x> Dit basisbeginsel ingeperkt door de twee volgende beginselen

33 Spellingsregels Beginsel van gelijkvormigheid (vormovereenkomst):
Eenzelfde woord, stam, voor- of achtervoegsel zo veel mogelijk op dezelfde wijze geschreven In goed hoor je een /t/, maar net als in goede en goedig schrijven we een /d/ In soepbord horen we geen /p/ (assimilatie), maar schrijven die wel van wege soep, soepkom, etc. Uitzonderingen: Niet huiz of werv, leevtijd of verhuizde Beeltenis (ondanks beelden)

34 Spellingsregels Beginsel van analogie:
Woorden die op overeenkomstige wijze zijn gevormd, worden op overeenkomstige wijze geschreven Hij vindt met een t gespeld, naar analogie met hij wint, dat ook met t eindigt Stationsstraat met dubbel s geschreven (hoort er slechts één), naar analogie met stationsweg Uitzonderingen: Niet hij eett of hij geniett, of Friess (vanwege Gronings) (geen verdubbeling aan einde van woord) Bij woorden op –s vervalt de s van de achtervoegsels –s(e) en –st(e): Goese, Parijse, wijste, friste (dit geldt weer niet voor –ster: fietsster)

35 Spellingsregels Beginsel van etymologie:
In de schrijfwijze van een woord wordt rekening gehouden met historische ontwikkelingen Verschillen <ij> en <ei>: historisch verschil in uitspraak (nog in sommige dialecten): <ij> klonk als lange /i/ of /i/, <ei> klonk als <e>, <ai> of <> Rauwkost vs. rouwadvertentie: <au> klonk in Middelnederlands (waarschijnlijk alleen regionaal) als /aw/, <ou> als /ow/ Achtervoegsel –isch als in allergisch: Middelnederlandse uitspraak /sk/, gedurende 17e eeuw geleidelijk /sx/ geworden, nu alleen nog /s/ in uitspraak Zorgt voor afwijkingen van de andere beginselen, bijv. ambt, thans, erwt Vreemde spelling van leenwoorden vaak bewaard

36 Spellingsregels 1934 – van overheidswege spelling-Kollewijn (praktisch helemaal) ingevoerd ‘Het Groene Boekje’: Woordenlijst Nederlandse Taal Problemen: geslachten (noorden vs. zuiden). Oplossing: dubbele genusaanduiding: v.(m.) Bastaardwoorden: zuiden voorkeur voor vernederlandsing. Compromisoplossing: voorkeurspelling en toegestane spelling Productie en produktie, liquideren en likwideren Tussen-n alleen geschreven bij gedachte aan meervoud: Bessesap (kan van één bes zijn), maar bessenjam (alleen van meer dan één bes te maken) Nieuwe spelling: Eindelijk officiële herziening van de spelling, en gezamenlijke spelling Nederland en België (niet het einde van de spellingstrijd)

37 Spellingsregels Voornaamste wijzigingen 1995:
Afschaffing ‘voorkeurspelling’ en ‘toegestane spelling’ voor leenwoorden als croquet vs. kroket, yoghurt vs. joghurt. Nu gespeld volgens de oude voorkeurspelling Tussenletters -n- en –s-: (globaal) wordt geschreven waar het eerste deel een zelfst.nw. is dat een meervoud op –n heeft (met 5 uitzonderingen) bessensap, krantenartikel, maar ook pannenkoek (!), niet koninginnendag en tussenletter -s- tussen twee delen waar een /s/ wordt gehoord (verschilt per spreker!) als het eerste deel niet met een sisklank eindigt en het tweede deel niet met een sisklank begint bakkersroom, meningsverschil

38 Spellingsregels Nieuwe druk: oktober Enkele gewijzigde en nieuwe woorden Veranderd: paddestoel  paddenstoel, procesverbaal  proces-verbaal, reïntegratie  geintegratie Nieuw: Boerka, en, gesms’t, tsunami

39 Schrijftaal en spreektaal
Schrijftaal en spreektaal verschillende functies Schrijftaal: informatieoverdracht, overtuigen, etc. Spreektaal: interactie, affectie, etc. Ook verschil in gebruik: lezer kan teruglezen spreker moet vaker iets herhalen voor toehoorder schrijver meer tijd om na te denken  strenger normbesef

40 Schrijftaal en spreektaal
Alledaagse conversatie: Veel vraagzinnen Schiet het lekker op? Heb je het al gehoord van Klaas en Fatima? Niet veel concessieve (toegevende) bijzinnen (ingeleid d.m.v. voegwoorden), dus niet vaak: hoewel ik hard werk, schiet ik slecht op

41 Schrijftaal en spreektaal
Wetenschappelijke verhandelingen, ambtelijke stukken: Lange woorden Lange zinnen Gedichten: Rijm (niet in andere tekstsoorten)

42 Schrijftaal en spreektaal
Douglas Biber (1988). Taalkundig onderzoek naar tekstsoorten Corpusonderzoek naar taalkundige markeerders van stijl en tekstsoort Multidimensional scaling Tekst gekarakteriseerd a.d.h.v. groot aantal variabelen Variabelen via statistiek herleid tot 5 dimensies Eenvoudige inleiding tot deze techniek:

43 Schrijftaal en spreektaal
Verschil in gebruik van bijzinnen Gesproken tekst: weinig bijzinnen? Geschreven tekst: veel bijzinnen? Verschillende soorten bijzinnen Relatieve bijzin geeft uitbreidende of beperkende informatie over het belangrijkste zelfstandig naamwoord Jan las het boek dat ook een sectie over Chomsky bevatte. Bijwoordelijke bijzin geeft voor het werkwoord een reden, een voorwaarde of bepaling van tijd of plaats Hij ging rennen om de trein te kunnen halen Beknopte bijzin onderwerp is niet uitgedrukt in de bijzin, geen persoonsvorm, vaak te + infinitief Ik denk genoeg gezegd te hebben

44 Schrijftaal en spreektaal
Genre Aantal teksten Relatieve bijzinnen Bijwoordelijke bijzinnen Beknopte bijzinnen met that Academische artikelen 80 6.8 0.3 3.2 Officiële domumenten 14 8.6 0.1 1.6 Conversaties 44 2.9 3.5 4.1 Voorbereide speeches 7.9 7.6 (Engelse teksten)

45 Schrijftaal en spreektaal
Distributie van verschillende soorten bijzinnen te maken met functies van teksten: Academische teksten, officiële documenten en voorbereide speeches: doel informatie over te brengen Relatieve bijzinnen bij uitstek geschikt Conversatie: doel is interactie tussen personen, vaak over redenen en oorzaken van acties Causatieve bijwoorden (…, omdat…) Voorbereide speeches: doel standpunten overbrengen Werkwoorden als denk, hoop, betwijfel + dat

46 Schrijftaal en spreektaal
Wetenschappelijke tekst: veel relatieve bijzinnen De informanten in het onderzoek waren 25 allochtone analfabeten die nog niet lang bezig waren met alfabetiseringsonderwijs in het Nederlands als tweede taal, en die in hun land van herkomst niet of nauwelijks naar school waren geweest. […] (uit: Jeanne Kurvers (2003). De binnenwereld van teksten. Analfabeten over syllogismen en verhalen. Levende Talen Tijdschrift, vol. 2: pp )

47 Conversatie: veel bijwoordelijke bijzinnen en beknopte bijzinnen met dat
Laten we ingaan op de inhoud. In de Mandarijnen staat dat het een boek is, dat gaat over schrijvers en boeken, die ten ondergaan. Loopt de Mandarijnen daardoor zelf ook niet een beetje het gevaar dat het op den duur ten onder zal gaan; over enige tijd zal niemand meer hebben gehoord van de schrijvers die in de Mandarijnen worden genoemd.         "Dat heb ik me ook steeds voor ogen gehouden. In 1958 heb ik al tegen d'Oliveira gezegd dat er niets meer van zou komen omdat al die mensen vanzelf wel vergeten zouden worden. Dat zeg ik ook in de Mandarijnen: 'De meeste letterkundige kritiek lijkt op sneeuwruimen. Er verdwijnt alleen, wat vanzelf ook wel verdwijnt.' En daarom vind ik zelf het succes van het boek - het wordt regelmatig herdrukt - ook verbazingwekkend. Dit is de vijfde oplage van de vierde druk. Het is eigenlijk tien keer uitgekomen, in totaal vijftienduizend exemplaren, wat voor een moeilijk boek als dit, veel is. Het is merkwaardig, de jeugd die nu op de hbs zit, zoals u in 1963, heeft nooit van C. J. Kelk gehoord, of van Theun de Vries, hoewel, die leeft nog.“ (Uit: Interview met Willem Frederik Hermans door Max Pam (1984). In: Maatstaf, nr. 3.) Ook wel veel relatieve bijzinnen, vooral in vraag interviewer (vgl voorbereide speech, want interviewer weet al wat hij wil vragen, geeft ook informatie in de vraag.)

48 Schrijftaal en spreektaal
Genre niet alleen karakteriseren op basis van één taalkundig kenmerk als bijzinnen: Op ander kenmerk zie je andere groeperingen en onderscheiden Op basis van bijzinnen: academische teksten heel verschillend van conversatie maar acad. teksten en conversatie beide vergelijkbaar gebruik van verledentijdswerkwoorden: vrij zeldzaam in vergelijking tot fictie Academische teksten: 22 verledentijdswerkwoorden per 1000 woorden Conversatie: 35 per 1000 Fictie: 80 per 1000

49 Schrijftaal en spreektaal
Welke kenmerken werken samen in teksten? Heel veel kenmerken onderzoeken, onderverdeeld in categorieën Niet een enkel kenmerk per genre, maar set van kenmerken

50 Schrijftaal en spreektaal
Sets: Conversatie: Fragmentarische structuur Samentrekkingen (ik heb ‘m) Tweede persoonspronomina (jij) Interjecties (…, weet je, …) Academische teksten: Veel nomina en attributieve bijvoeglijke naamwoorden Nominalisaties (werken  het werken/de werking) en andere gespecialiseerde woorden (jargon) (taalacquisitiestoornissen, functionele fonologie) Geëxtraposeerde constructies (het is mogelijk dat…)

51 Schrijftaal en spreektaal
Corpusonderzoek: kwantitatieve analyse Op basis daarvan: kwalitatieve analyse: Dimensie wordt functioneel geïnterpreteerd op basis van de gedeelde situationele, sociale en cognitieve functies van de taalkundige kenmerken in de set Aanname: het samen voorkomen van taalkundige kenmerken reflecteert een gedeelde functie, bijv. een relatie tot interactiefheid Deze functies definiëren de verschillende categorieën waarbinnen sets van kenmerken kunnen vallen Categorieën: dimensies in veel-dimensionale ruimte

52 Schrijftaal en spreektaal
Meeste dimensies bestaan uit twee groepen van kenmerken die in complementaire distributie voorkomen, dus: Als de kenmerken van één groep vaak samen voorkomen in een tekst komen de kenmerken van de andere groep juist niet veel voor in die tekst en omgekeerd Die dimensies vallen dus uiteen in 3 belangrijke distributionele eigenschappen: Positieve groep kenmerken die samen voorkomen in teksten Negatieve groep kenmerken die samen voorkomen in teksten Positieve en negatieve groepen van kenmerken zijn in complementaire distributie

53 Schrijftaal en spreektaal
Dimensie 1: Betrokkenheid vs. informatiegericht private verbs (I believe, I hope, etc.) .96 that-deletion (I think he’s great) .91 contractions (I dindn’t, we aren’t) .90 present tense second person pronouns nouns word length prepositions type/token ratio boven de streep: positieve correlatie onder de streep: negatieve correlatie Getallen: relatieve gemiddelden, uitkomsten factoranalyse

54 Schrijftaal en spreektaal
Dimensie 2: Narratief vs. niet-narratief past tense verbs third-person pronouns .73 perfect aspect verbs public verbs present tense verbs adjectives Perfect aspect: verleden tijd, actie al voltooid

55 Schrijftaal en spreektaal
Dimensie 3: Verwijzing expliet vs. situatie-afhankelijk wh-relative clauses on object positions .63 pied-piping constructions wh-relative clauses on subject positions .45 phrasal coördination nominalizations time adverbials place adverbials adverbs Pied-piping: wh-vragen, voorzetsel optioneel achter wh-woord geplaatst (rattenvanger van Hamelen) ‘who did you turn to?’ Phrasal coördination: Koppelen van zinnen met zelfde syntactische status: ‘Jan liep en Marie rende’

56 Schrijftaal en spreektaal
Dimensie 4: Expliciete argumentatie infinitives prediction verbs conditional subordination .47 necessity modals (no negative features) Conditional subordination: verschillende syntactische status: ‘ik ga weg als je mij 100 Euro geeft’

57 Schrijftaal en spreektaal
Dimensie 5: Onpersoonlijke vs. niet onpersoonlijke stijl conjuncts agentless passives past participial adverbial clauses .42 by-passives past participial postnominal clauses .40 other adverbial subordinators .39 (no negative features) Past participial postnominal: werkwoord als adjectief ‘I shall be kicked’, ik was geboren

58 Schrijftaal en spreektaal
Soorten teksten krijgen scores langs as van Dimensie 1 (betrokken vs. informatiegericht): Betrokken 35 Telephone and face-to-face conversations 30 25 20 Personal letters 15 Public conversations 10 5 Prepared speeches General fiction -5 -10 Press editorials -15 Academic prose -20 Official documents Informatiegericht

59 Schrijftaal en spreektaal
Communicatieve functies, bijv.: Dimensie 1 negatief: doel = informatievoorziening Academische artikelen Nieuwsachtergrond in krant Dimensie 2 positief: doel = interpersoonlijke interactie, affectie Gesprekken Interviews Dimensie 4: doel = argumenteren, overtuigen Lezingen Dimensie 5: doel = onpersoonlijke, technische informatieoverdracht Technische en officiële, formele teksten

60 Samengevat Standaardnederlands: eerst schrijftaal, veel later spreektaal gestandaardiseerd Spellingstrijd: spreek zoals je schrijft vs. schrijf zoals je spreekt Woordenboeken en grammatica’s: van normatief naar ‘descriptief’ Spellingsregels: naar uitspraak, met spellings-beginselen Schrijftaal en spreektaal: verschillende functies, verschillende vorm

61 Bibliografie De Vries, Willemyns & Burger. Het verhaal van een taal.
Van der Wal & Van Bree. Geschiedenis van het Nederlands. Nicoline van de Sijs. Taal als mensenwerk. Het ontstaan van het ABN. D. Biber, S.Conrad & R. Reppen (1998). Register variation and English for Specific Purposes. In: Corpus Linguistics. Cambridge University Press.


Download ppt "Modern Nederlands: schrijftaal vs. spreektaal"

Verwante presentaties


Ads door Google