Les 10: schooltaalwoorden 1.1 1.bestudeert 2.richt zich tot 3.verantwoorden 4.vergelijken 5.nauwkeurig 6.recente 7.neemt door.

Les 10: schooltaalwoorden 1.1 1.bestudeert 2.richt zich tot 3.verantwoorden 4.vergelijken 5.nauwkeurig 6.recente 7.neemt door

Les 10: 1.2 1.samenklank van twee of meer tonen 2.vinden ze het goed? 3.het in de richting houden van…

Les 10: 2.1 1.dooien 2.dooier 3.fooi 4.gooien 5.glooiing (helling in het landschap) 6.hooikoorts 7.prooi

Les 10: 2.2 1.Op Nederlanders 2.Maakte Oostenrijk 3.‘s Avonds 4.Het suikerfeest 5.Ging Allerheiligen 6.Dit paasmaandag 7.In Chanoeka

Les 10: 2.3 1.keizer 2.aids 3.tooien (mooi maken!) 4.Pinksteren 5.containerpark 6.beitel 7.rails

Les 10: 3.1 1.lees + t 2.raas + t 3.zweef + t 4.fuif + t 5.vrees + t 6.niet + t 7.vries + t

Les 10: 3.2 1.kiest 2.drijft 3.kijft 4.loost 5.erft 6.blaast 7.verdooft

Les 10: 3.3 1.ProefProef 2.GeloofGelooft 3.VeroorloofVeroorlooft 4.BeroofBerooft 5.GraafGraaft 6.ZoefZoeft 7.Reis Reist

Presentatie over: "Les 10: schooltaalwoorden 1.1 1.bestudeert 2.richt zich tot 3.verantwoorden 4.vergelijken 5.nauwkeurig 6.recente 7.neemt door."— Transcript van de presentatie: