De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

Voorzetsels.

Verwante presentaties


Presentatie over: "Voorzetsels."— Transcript van de presentatie:

1 Voorzetsels

2 Bij voorzetsels gaat het om woorden als in, op, achter, onder (enz.).

3 Je kunt makkelijk controleren of een woord een voorzetsel is
Je kunt makkelijk controleren of een woord een voorzetsel is. Een voorzetsel kun je voor de kast of voor de vakantie zetten. in onder achter de kast naast bij na voor de vakantie tijdens sinds

4 Sommige werkwoorden hebben een ‘vast’ voorzetsel:
denken aan: Ik denk aan jou. houden van: Ik houd van jou. geven aan: Ik geef het cadeau aan jou. geven om: Ik geef om jou. schijt hebben aan: Ik heb schijt aan jou.

5 Voorzetsels zijn nooit alleen
Voorzetsels staan altijd vóór een groepje woorden (ze horen ook bij dat groepje): De vogel zit in de boom. Ik ga weg om 3 uur. Het schaap springt over het hek.

6 Die andere woorden kun je daarom ook niet weglaten:
De vogel zit in de boom. Ik ga weg om 3 uur. Het schaap springt over het hek. Er moet dus altijd iets achter een voorzetsel staan! Anders is het geen voorzetsel.

7 A Het vliegtuig vliegt boven.
B Ik ga naar boven. Zin A is duidelijk nog niet af. Er moet nog iets bij (bijv.: boven de wolken). Boven is hier daarom een voorzetsel. Zin B is wel af. Boven is hier dus geen voorzetsel, want er hoeven geen woorden meer achter.

8 Pas op bij werkwoorden als opbellen, meemaken, achterlopen, enz.
Ik bel jou op. Jij maakt veel mee! Je loopt 10 bladzijden achter. Op, mee en achter zijn hier geen voorzetsel, maar het zijn stukjes van een werkwoord!


Download ppt "Voorzetsels."

Verwante presentaties


Ads door Google