De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

Inleiding in de biologie

Verwante presentaties


Presentatie over: "Inleiding in de biologie"— Transcript van de presentatie:

1 Inleiding in de biologie
Thema 1 T. van Alphen

2 Opfrissen Wat weten we nog van de afgelopen 3 jaar? Groepjes van 2
Woordspin (klassikaal) Groepjes van 2 Leg aan elkaar de termen uit die op het bord zijn onderstreept Docent loopt rond om te helpen Klassikaal bespreken (beloning?)

3 Wat is biologie? Lees (voor jezelf) basisstof (Bs) 1.
Maak een lijstje van de dikgedrukte woorden. Zet de betekenis achter de woorden. Klassikaal bespreken, welke onderdelen lastig zijn.

4 Natuurwetenschappelijk onderzoek
Generatio spontanea Zak met muizen Maden in vlees Pasteur Pasturiseren Wetenschappelijk experiment van pasteur Boulion, pasturiseren, etc.

5 Stappen van een onderzoek
Waarnemingen: Wat neem je waar in de omgeving, dat je niet snapt, of wat je op valt? Onderzoeksvraag: De vraag die stelt, deze komt voort uit je waarneming.  Hypothese: Mogelijk antwoord op je vraag, dit ga je testen in je onderzoek. Voorspelling: Zal je hypothese juist of onjuist zijn? Experiment: Het testen van je hypothese. Resultaten: Beschrijving van je resultaten, GEEN antwoord op je hypothese! Conclusie: Klopt je hypothese? Waarom wel of niet? Discussie: Wat ging er goed bij het onderzoek? Wat moet er anders? (Nieuwe hypothese of onderzoeksvraag) Waarnemingen: Je loopt door de woestijn en ziet dat er in de grond vele zaden zitten, maar dat er weinig tot geen planten groeien. Na een regenbui verschijnen overal planten uit de grond. Onderzoeksvraag: De onderzoeker bedenkt een vraag bij een waargenomen verschijnsel (probleemstelling). Je kan de vraag als volgt stellen: hoe komt het dat zaden ontkiemen en planten beginnen te groeien? Hypothese: De onderzoeker bedenkt een voorlopig antwoord op de vraag. Bij het formuleren van de hypothese (veronderstelling) geef je dus aan wat jij denkt dat de verklaring is. Je zag dat planten gingen groeien na een regenbui. Dus de hypothese zou kunnen zijn: zaden ontkiemen als ze water krijgen. Voorspelling: Een hypothese leidt tot een voorspelling. Als mijn hypothese waar is dan..... Dus de voorspelling is: als zaden water nodig hebben voor het ontkiemen zullen de zaden uitgroeien tot planten als ik ze nat maak. Experiment: De onderzoeker bedenkt een experiment om de hypothese te toetsen. Met het experiment ga je toetsen of de ‘als...-dan...’ voorspelling juist is. Je ontwerpt een experiment die de voorspelling uit moet laten komen. Dus een voorbeeld van een simpel experiment: neem een x-tal zaden die je in een schaaltje met een vochtig papier legt en neem een x-tal zaden (controle groep) die je in een schaaltje met droog papier legt. Kijk vervolgens naar de ontkieming van de zaden. Resultaten: De onderzoeker verwerkt de waarnemingen van het experiment. De resultaten van het experiment worden in een tabel en/of grafiek gezet. Het resultaat zou kunnen zijn dat de meeste zaden in het vochtige schaaltje ontkiemen en geen van de zaden in het schaaltje zonder water. Het is ook mogelijk dat in geen van beide schaaltjes de zaden ontkiemen. Conclusie: De onderzoeker stelt vast of de resultaten de hypothese bevestigen of weerleggen. In de conclusie (gevolgtrekking, slotsom, samenhang tussen feiten) zet je de resultaten voor jezelf op een rijtje. De conclusie sluit altijd aan bij de hypothese. De hypothese is juist of de hypothese is onjuist en moet dan worden verworpen. In het laatste geval moet je de hypothese bijstellen en deze opnieuw toetsen. De conclusie is dat zaden water nodig hebben als de zaden alleen in het schaaltje met water ontkiemen. De hypothese is dan juist. Echter, als in beide schaaltjes geen zaden ontkiemen is de conclusie dat water alleen blijkbaar niet voldoende is voor kieming Discussie: De onderzoeker stelt nieuwe onderzoeksvragen. In de discussie probeer je de resultaten te verklaren. Je kan de resultaten vergelijken met het werk van andere groepen. Je probeert de resultaten en conclusies te plaatsen in een groter geheel. Bijvoorbeeld passen jouw resultaten in een bepaalde theorie over het onderwerp dat je onderzoekt.

6 Voorbeelden van onderzoeken
Bekende onderzoeken Hoe onstaan de onderzoeksvragen? Hoe welke methode zijn gebruikt? Wanneer is een onderzoek af? N. TINBERGEN W. THORPE H. HARLOW J. HUXLEY

7 Opdracht: Pasteur en zijn onderzoek
Maak een verslag op basis van deze stappen van het experiment van pasteur. Volg de stappen en bedenk wat Pasteur gedaan heeft. Wat zou jij doen als je voor dit raadsel stond? Dit verslag moet in je practicum map! Zorg dat je alles netje op volgorde houd.

8 Vorm en functie Vorm hangt (vrijwel) ALTIJD samen met de functie.
Lichaamsbouw Orgaanbouw Celstructuur 1. 2. 3. Poolvos (Fennec) Hart Spierweefsel

9 Voorbeeld van vorm en functie
Hoe vliegt een vogel? Alleem gekeken naar structuur.

10 Microscopie Lichtmicroscoop TEM SEM Microscopie technieken Tot 400x
Lichtgolven TEM Transmissie Electronen Microscoop. Electronen door een preparaat. Gevolgen? SEM Scanning Electronen Microscoop. Electronen kaatsen terug van het preparaat. Microscopie technieken Blz. 14 BVJ, thema 1

11 Practicum: Microscopie
In je practicummap: 1x Tekening van waterpest 1x Tekening van de rode ui 1x Tekening van zetmeelkorrels, aardappel. (met Jodiumkleuring) Zet de juiste namen bij de celonderdelen. Let op de tekenregels. Oefen met scherpstellen van de microscoop. Cylosis (celstroming)

12 Cellen Wat is een cel? Wat maakt een cel? Wat is het doel van een cel?
Bouwsteen? Structuur 4(5) rijken Wat maakt een cel? Celorganellen Wat is het doel van een cel? Functie, maar welke functie Hoe ontstaat een cel? Deling. De eerste cel komt van.....? Dierlijke cel. 1=lysosoom; 2=celmembraan; 3=mitochondrium; 4=endoplasmatisch reticulum (ER); 5=cytoplasma; 6=kernmembraan; 7=kernporie; 8=kern; 9=kernlichaampje; 10=ribosoom; 11=Golgi-systeem Extra info.

13 Celorganellen en hun functies
Celmembraan Celwand Cytoplasma Celkern Mitochondria (mitochondrium) Ribosoom Endoplasmatisch reticulum (ER) 2. 1. Inner life of a cell – Harvert Uni. 3.

14 Celorganellen en hun functies
Nucleus (celkern) Nucleolus Chromosomen Nucleaire porien Kernmembraan Kernplasma Celmembraan Fosfolipide 2x Eiwitten Transporteiwitten Koolhydraatketens Dierlijke cel

15 Celorganellen en hun functies
Golgi – apparatus Aanmaak Fosfolipide Afscheiding eiwitten buiten cel Lysosoom Gemaakt in Golgi Transport Afbraak van stoffen

16 Wat herken je nu?

17 Cellulaire transport processen
Cellen wisselen stoffen uit met de omgeving door: Diffusie Osmose Actief/passief transport Concentraties Eigenlijk altijd bij vloeistoffen. 95ml water en 5ml limonade Dan is de concetratie limonade 5ml tenopzichte van de totale 100 ml. g/l Ppm (0,00001%)

18 Diffusie Diffusie is de verplaatsing van een stof van een hoge concentratie naar een lage concentratie, tot op beide plekken de concentratie gelijk is. Hoe ontstaat die verplaatsing dan? Brownian movement, beweging van moleculen Hoe hoger de temperatuur, hoe sneller de beweging

19 Diffusie Diffusiesnelheid Osmose Meer ruimte = snellere diffusie
Hoge waarde Lage waarde Diffusiesnelheid Meer ruimte = snellere diffusie Hoe kleiner de afstand, hoe sneller de diffusie Concentratie verschil, hoge concentratie = snellere diffusie. Osmose Diffusie door een semi- permeable membraan. Osmose = verplaatsing van water van een lage osmotische waarde naar een hoge osmotische waarde. Osmose

20 Osmose in de cel Intern milieu Extern milieu
Binnen waardes Extern milieu Buiten waardes Celmembraan = semi-permeabel Stoffen gaan naar binnen en naar buiten Transporteiwitten Actief Passief

21 Opdracht: Osmose bij planten
Je gaat in een 2-tal aan elkaar basisstof 8 op blz. 22 en 23 aan elkaar uitleggen. Eerst lees je de stof. Bij het uitleggen let je vooral op Afb. 46. Vervolgens kiest de docent een groepje die het aan de klas kan uitleggen. De rest van de klas let goed op fouten, wanneer deze opvallen, mag de hand worden opgestoken. De verteller mag zelf bepalen of dat het moment is voor input. Je hebt minuten

22 Osmose bij planten Turgor Osmotische waarde Plasmolyse Turgorscent
Los van de celwand Plasmolyse Turgor effect

23 Osmose bij rode bloedcellen
Bij welke situatie en op welke plek is de osmotische waarde hoog en laag? Water gaat van een lage Osmowaarde naar een lage waarde. Dus situatie 1: Buiten hoog, binnen laag. Situatie 2: Balans, afwisseling door concentratie uitwisseling. Situatie 3: Buiten laag, Binnen hoog. Cel zonder celwand zal barsten, cel sterft.


Download ppt "Inleiding in de biologie"

Verwante presentaties


Ads door Google