Download de presentatie
GepubliceerdNelly van der Velde Laatst gewijzigd meer dan 9 jaar geleden
1
L’IMPARFAIT, LE PASSÉ COMPOSÉ, LE PASSÉ SIMPLE
DE VERLEDEN TIJDEN L’IMPARFAIT, LE PASSÉ COMPOSÉ, LE PASSÉ SIMPLE [Audio p.1] Stem NL: De verleden tijden Stem FR: L’imparfait, le passé composé, le passé simple
2
De imparfait (onvoltooide tijd): de vorm
Uitgangen: -ais, -ais, -ait, -ions, -iez, -aient Stap 1: haal van de nous-vorm de uitgang -ons eraf = donnons donn Stap 2: plak de uitgang erachter: je donnais tu donnais il/elle/on donnait nous donnions vous donniez ils/elles donnaient Onregelmatige werkwoorden: zie § 22! [De zinnen moeten één voor één invloeien, op het juiste moment, synchroon aan de animatie] [Audio:] [p.2] Stem NL: De imparfait: de vorm Stem NL: Het Frans kent drie verschillende verleden tijden: de imparfait, de passé composé en de passé simple. We beginnen hier met de imparfait, de onvoltooid verleden tijd. Eerst laten we je zien hoe de imparfait gevormd wordt. Daarna leer je wanneer je deze vorm moet gebruiken. De imparfait herken je aan de uitgangen -ais, -ais, -ait, -ions, -iez, -aient. Bij regelmatige werkwoorden maak je de imparfait als volgt. Stap 1: neem de nous-vorm van de présent van het werkwoord en haal daar -ons van af. Bij het werkwoord donner is de nous-vorm donnons, dus als je -ons eraf haalt, blijft donn over. Dit is de makkelijkste manier om deze vorm te krijgen. Dan gaan we naar stap 2: plak de uitgangen erachter. Dan krijgen we het rijtje: FR: je donnais tu donnais il / elle / on donnait nous donnions vous donniez ils / elles donnaient Bij de onregelmatige werkwoorden blijven de uitgangen steeds hetzelfde, maar zijn de vormen van de imparfait verschillend. Raadpleeg voor deze vormen paragraaf 22 van je Manuel. ! 21.2.1
3
De imparfait: het gebruik (1)
1. Gewoonte Pendant les vacances, nous allions toujours à la plage. Normalement, elle prenait la bicyclette pour aller à l’école. 2. Toestand in het verleden L’homme avait les yeux bleus et mesurait 1m80. Le film était très intéressant. Autrefois, il pleuvait moins souvent qu’aujourd’hui. [p.3] Stem NL: De imparfait: het gebruik (deel1) Stem NL: Wanneer gebruik je nu een imparfait? In de eerste plaats gebruik je deze tijd als het om een gewoonte gaat, iets wat altijd zo was. Bijvoorbeeld: FR: Pendant les vacances, nous allions toujours à la plage. NL: Tijdens de vakantie gingen we altijd naar het strand. Dat was altijd zo, dus het gaat hier om een gewoonte. We gebruiken daarom de imparfait. FR: Normalement, elle prenait la bicyclette pour aller à l’école. NL: Normaal gesproken nam ze de fiets om naar school te gaan. NL: Let goed op tijdsaanduidingen in de zin zoals ‘toujours’ en Normalement’ die al aangeven dat het om een gewoonte gaat. Daarnaast wordt de imparfait gebruikt om een toestand in het verleden uit te drukken. Het gaat dan vaak om een beschrijving, bijvoorbeeld van personen, plaatsen of het weer. FR: L’homme avait les yeux bleus et il mesurait 1m80. NL: De man had blauwe ogen en was 1 meter 80 lang. FR: Le film était très intéressant. NL: De film was erg interessant. FR: Autrefois, il pleuvait moins souvent qu’aujourd’hui. NL: Vroeger regende het minder vaak dan tegenwoordig. 21.2.1
4
De imparfait: het gebruik (2)
Mogelijke vertaling: was bezig met, was aan het, zat te, lag te Caroline regardait la télé tandis qu’elle faisait ses devoirs. Karim racontait une belle histoire quand sa mère a appelé. [p.4] Stem NL: De imparfait, het gebruik (deel2) Stem NL: soms kun je de imparfait vertalen met ‘was bezig met’, ‘was aan het’, ‘zat te’ of ‘lag te’. Kijk maar eens naar de volgende zinnen: FR: Caroline regardait la télé tandis qu’elle faisait ses devoirs. NL: Caroline zat een film te kijken terwijl ze haar huiswerk maakte. FR: Karim racontait une histoire quand sa mère a appelé. NL: Karim was bezig een verhaal te vertellen toen zijn moeder belde. Meestal gaat het dan om situaties waarin er twee dingen op hetzelfde moment gebeuren. 21.2.1
5
De passé composé (voltooide tijd): de vorm
Avoir of être + voltooid deelwoord Werkwoorden op -er: donner j’ai donné parler j’ai parlé Werkwoorden op -ir: finir j’ai fini choisir j’ai choisi Werkwoorden op -re: vendre j’ai vendu rendre j’ai rendu Wanneer gebruik je avoir/être? Zie 21.3. [p.5] NL: De passé composé: de vorm NL: Naast de imparfait kent het Frans nóg een verleden tijd die veel gebruikt wordt, namelijk de passé composé, ofwel de voltooide tijd. De passé composé bestaat uit een hulpwerkwoord, avoir of être, en een voltooid deelwoord. Van de regelmatige werkwoorden kun je de passé composé gemakkelijk zelf maken. Je moet dan eerst weten wat het hele werkwoord is. Er zijn drie soorten: Werkwoorden die eindigen op –er, bijvoorbeeld donner. De passé composé is: j’ai donné. En parler bijvoorbeeld wordt in de passé composé j’ai parlé. Voor de overige personen verandert alleen het hulpwerkwoord: de rijtjes van avoir en être moet je dus heel goed kennen om de passé composé te kunnen vormen. Van werkwoorden die eindigen op –ir verdwijnt de r, dus finir wordt j’ai fini, en choisir bijvoorbeeld wordt j’ai choisi. Tot slot hebben we nog de werkwoorden op –re, zoals vendre en rendre. De passé composé van deze groep werkwoorden eindigt op een u: j’ai vendu, j’ai rendu. Let op: niet alleen de e, maar ook de r is dus verdwenen! Wanneer je ‘avoir’ moet gebruiken en wanneer ‘être’, leer je in paragraaf 21.3. ! 21.2.2
6
De passé composé: het gebruik
1. Eenmalige handeling / gebeurtenis in het verleden Hier, j’ai acheté un nouveau jean. Le week-end dernier, je suis sorti avec mes amis. 2. Serie handelingen / gebeurtenissen in het verleden Il a cherché ses clés, a ouvert la porte et est entré. Les filles ont pris la ligne 10, puis elles ont changé à la gare. [p.6] Stem NL: De passé composé: het gebruik Stem NL: Ten eerste gebruik je de passé composé om een eenmalige handeling of gebeurtenis in het verleden te beschrijven. Bijvoorbeeld: FR: Hier, j’ai acheté un nouveau jean. NL: Gisteren heb ik een nieuwe spijkerbroek gekocht. FR: Le week-end dernier, je suis sorti avec mes amis. NL: Afgelopen weekend ben ik met mijn vrienden uitgegaan. NL: Let goed op tijdsaanduidingen in de zin zoals ‘Hier’ en ‘Le week-end dernier’ die al aangeven dat het om een eenmalige handeling of gebeurtenis gaat. Ten tweede moet je de passé composé gebruiken wanneer je over een serie handelingen of gebeurtenissen in het verleden vertelt. Kijk en luister naar de volgende zinnen: FR: Il a cherché ses clés, a ouvert la porte et est entré. NL: Hij zocht zijn sleutels, opende de deur en ging naar binnen. In het Nederlands gebruik je in zo’n geval meestal de verleden tijd. Laat je dus niet van de wijs brengen! FR: Les filles ont pris la ligne 10, puis elles ont changé à la gare. NL: De meisjes namen lijn 10 en vervolgens stapten ze over op het station. 21.2.2
7
De passé simple: de vorm
Schrijftaal: vormen alleen herkennen donner finir devoir je donnai je finis je dus tu donnas tu finis tu dus il / elle donna il / elle finit il / elle dut nous donnâmes nous finîmes nous dûmes vous donnâtes vous finîtes vous dûtes ils / elles donnèrent ils / elles finirent ils / elles durent [p.5] NL: de passé simple: de vorm NL: De derde en laatste verleden tijd in het Frans is de passé simple. Deze tijd wordt alleen in schrijftaal gebruikt. Je hoeft de passé simple daarom niet zelf te kunnen gebruiken, maar je moet de vormen natuurlijk wel kunnen herkennen! NL: De vormen van de passé simple zijn wel duidelijk herkenbaar, lees maar eens mee met het rijtje van donner: FR: je donnai tu donnas il / elle donna nous donnâmes vous donnâtes ils / elles donnèrent NL: Bekijk ook de rijtjes van finir en devoir: FR: je finis tu finis il / elle finit nous finîmes vous finîtes ils / elles finirent NL: En devoir: FR: je dus tu dus il / elles dut nous dûmes vous dûtes ils / elles durent 21.2.3
8
De passé simple: het gebruik
Schrijftaal boeken, kranten Een eenmalige handeling of een serie opeenvolgende handelingen Napoléon naquit le 15 août 1769. Le garçon ouvrit la porte et entra dans la maison. In spreektaal en in brieven: passé composé Napoléon est né le 15 août 1769. Le garçon a ouvert la porte et est entré dans la maison. [p.6] Stem NL: de passé simple: het gebruik Stem NL: zoals gezegd wordt de passé simple alleen gebruikt in schrijftaal. Deze tijd komt voor in boeken en in kranten, maar niet in brieven. De functie van de passé simple is eigenlijk hetzelfde als die van de passé composé. Ook de passé simple wordt dus gebruikt voor een eenmalige handeling of een serie opeenvolgende handelingen. We geven hier een paar voorbeelden: FR: Napoléon naquit le 15 août NL: Naoleon is geboren op 15 augustus 1769. FR: Le garçon ouvrit la porte et entra dans la maison. NL: De jongen deed de deur open en ging het huis binnen. In spreektaal en in brieven wordt de passé simple vervangen door de passé composé. De voorbeeldzinnen worden dan: FR: Napoléon est né le 15 août NL: De Nederlandse vertaling blijft hetzelfde: Napoleon is geboren op 15 augustus 1769. FR: Le garçon a ouvert la porte et est entré dans la maison. NL: Als je zelf een tekst moet schrijven in het Frans, hoef je de passé simple dus niet te gebruiken! ! 21.2.3
Verwante presentaties
© 2024 SlidePlayer.nl Inc.
All rights reserved.