Hoe zeg ik het?. vertellen spreken antwoorden zich afvragen.

Presentatie over: "Hoe zeg ik het?. vertellen spreken antwoorden zich afvragen."— Transcript van de presentatie:

1 Hoe zeg ik het?

2 vertellen

3 spreken

4 antwoorden

5 zich afvragen

6 mopperen

7 opperen

8 (glim)lachen

9 grommen

10 schreeuwen

11 zuchten

12 huilen

13 jammeren

14 neuriën

15 janken

16 piepen

17 uitleggen

18 snikken

19 denken

20 grinniken

21 peinzen

22 fluisteren

23 gillen

24 roepen

25 geeuwen

26 kreunen

27 instemmen

28 stotteren

29 zeuren

30 juichen

31 het dierengeluid

32 balken

33 kwetteren

34 snateren

35 blaffen

36 miauwen

37 tsjilpen

38 janken

39 grommen

40 koeren

41 knorren

42 kwaken

43 piepen

44 boe

45 ia

46 twiettwiettwiet

47 kwek

48 woef

49 miauw

50 twiet

51 ahoeoeoe

52 grrr

53 roekoe

54 grohhgrohh

55 kwaak

56 piep

57 dat is verkeerd

58 het klopt

59 de vergelijking

60 minder

61 een beetje

62 weinig

63 hetzelfde

64 even veel als

65 meer

66 veel

67 een hoop

68 het compliment

69 geweldig

70 fantastisch

71 apetrots

72 toppie

73 super

74 knap gedaan

75 op een sport zitten

76 de balsport

77 voetbal

78 trefbal

79 handbal

80 het doel

81 het doelpunt

82 de sportdag

83 de sportschoenen

84 de sportkleding

85 de sporttas

86 de vechtsport

87 judo

88 karate

89 de mat

90 het judopak

91 atletiek

92 hoogspringen

93 sprinten

94 speerwerpen

95 het attribuut

96 de volgorde

97 langzaam

98 traag

99 sloom

100 slenteren

101 kuieren

102 sjokken

103 gemiddeld tempo

104 wandelen

105 huppelen

106 snel

107 vlot

108 rap

109 rennen

110 sprinten

111 joggen

112 dieren

113 kruipen

114 sluipen

115 kwispelen

116 snuffelen

117 verzamelen van eten

118 mensen

119 baby’s

120 sttt

121 blijdschap tonen

122 ruiken

123 boodschappen doen

124 de partij partijdig

125 winnen de overwinning

126 de tegenstander uitschakelen