Download de presentatie
De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub
1
Lexicaal en grammaticaal aspect
Henriëtte de Swart Variatie in Betekenis
2
Eerst nog even over tijd/tense
Vorige week hebben we gekeken naar ‘tijd’. Talen beschikken over verschillende middelen om naar tijd te verwijzen: adverbia (gisteren, op 24 april 2009) lexicale informatie (Ik beloof te komen) werkwoordstijden (tense).
3
Werkwoordsmorfologie
Meeste talen: op werkwoord Werkwoordmorfologie (inflectie) Het regent/regende Hulpwerkwoorden Het heeft geregend/gaat regenen/zal regenen
4
Tense is deictisch (i) De zon schijnt in Utrecht.
(i) De zon schijnt in Utrecht om op 27 april 2009. Reductie van (i) (A-serie) tot (ii) (B-serie) alleen mogelijk als we moment van spreken kennen (deictisch, want verankerd in spreeksituatie).
5
Tijd, taal en logica Temporele logica (Prior): A-serie.
Operatoren voor past, future: Pp, Fp, PFp [[ Pp ]]t = 1 iff [[ p ]]t’ = 1 waar op t’, t’ < t. [[ Fp ]]t = 1 iff [[ p ]]t’ = 1 waar op t’, t < t’. Werkwoordstijden (tense): A-serie, analyse in termen van operatoren.
6
Werkwoordstijden Verleden tijd, tegenwoordige tijd, toekomende tijd.
Sofie vertrok: Pp Sofie vertrekt: p Sofie gaat/zal vertrekken: Fp Wat doen we met ‘Sofie is vertrokken’?
7
Heden, verleden, toekomst..
Standaardverdeling TIME is in verleden, heden, toekomst. Dus: talen zouden drie TENSES moeten hebben om hier naar te verwijzen (oude Grieken). Probleem: talen hebben doorgaans meer dan drie werkwoordstijden (hoeveel heeft het Nederlands er? Het Frans? Andere talen die je spreekt?) Conclusie: TIME TENSE
8
Prior vs. Reichenbach Operatoren van Prior goed voor tijdslogica’s, moeilijker toepasbaar op natuurlijke taal. Systeem van Reichenbach (1924) bekender bij taalkundigen: meer empirische verantwoording.
9
Reichenbach Deictische verankering: S (‘speech time’).
Verwijzing naar moment van situatie in de tijd: E (‘event time’). Additioneel punt: R (‘reference time’), link tussen E en S. Alle werkwoordstijden gerepresenteerd in configuratie van S, E, R.
10
Systeem van S, R, E. Sofie vertrekt: E,R,S (komma = gelijktijdig)
Sofie vertrok: E,R – S (- = eerder in tijd) Sofie is vertrokken: E – R,S Sofie was vertrokken: E – R – S Sofie zal vertrekken: S – E,R of S,R – E Sofie gaat vertrekken: E,R – S
11
Aspectuele klasse en grammaticaal aspect
Aspectuele klasse : predikaat + argumenten Ook wel: intern aspect, lexicaal aspect Toestanden, processen, events Grammaticaal aspect: aspectuele operatoren Progressive, Slavische prefixen, perfectief/imperfectief, Passé Simple/Imparfait (Frans). Ook wel: extern aspect.
12
Aspectuele klasse Achtergrond: Vendler (1967)
States: Jan is ziek, Sofia houdt van katten Activities: Anna zwemt, Sofia schrijft brieven, Jan duwt een kar. Accomplishments: Jan eet een appel, Sofia schrijft een brief, Anna komt binnen. Achievements: Jan bereikt de top, Sofia won de race.
13
Karakterisering I State: A houdt van iemand van t1 tot t2 betekent dat op ieder moment tussen t1 en t2 A houdt van die persoon. Activity: A rende op tijd t betekent dat moment t ligt in een tijdsperiode gedurende welke A rende.
14
Karakterisering II Accomplishment: A tekende een cirkel op moment t betekent dat t ligt in een tijdsperiode waarin A een cirkel tekende. Achievement: A won een race tussen t1 en t2 betekent dat het moment waarop A de race won ligt tussen t1 en t2.
15
Eigenschappen Vierdeling gebaseerd op twee eigenschappen:
(1) interpretatie op een moment (state, achievement) of een tijdsperiode (activity, accomplishment). (2) is het moment/de tijdsperiode onbepaald (state, activity) of bepaald (accomplishment, achievement).
16
Vendler’s vierdeling ± moment ± definiet toestand + moment - definiet
activity - moment accomplishment + definiet achievement
17
Criteria Eigenschappen gebaseerd op twee criteria:
(1) Combinatie met Progressive (‘Continuous Tense Criterion’): test voor instant vs. interval (2) Combinatie met for/in: test voor indefiniet/definiet.
18
Progressive *I am knowing, *she is loving him, *he is possessing the house. [State] He was running, she is swimming, they are pushing the cart. [Act] She is running a mile, he is drawing a circle, he was eating a sandwich. [Acc] *She was recognizing him, he was reaching the top, she was winning the race. [Ach]
19
FIT criteria She ran for half an hour. [Act]
#She ran a mile for half an hour. [Acc] ?She ran in half an hour. She ran a mile in half an hour. ?It took her half an hour to draw. It took her half an hour to draw the circle.
20
Bezwaren tegen Vendler
Progressive criterium werkt niet in alle gevallen; cross-linguïstisch probleem (Frans? Nederlands?). FIT criteria werken anders in Slavische talen: gevoelig voor prefix. Onderscheid statisch/niet-statisch lijkt lexicaal (predikaat), niet compositioneel (geen rol NP) Onderscheid activity/accomplishment is compositioneel (argumenten).
21
Verkuyl: lexicaal vs. compositioneel aspect
Lexicaal: onderscheid statische/niet statische werkwoorden Statisch: houden van, blauwe ogen hebben, blond zijn. Niet-statisch: zwemmen, schrijven, lopen, eten. Constrast tussen toestanden (statisch) en processen/gebeurtenissen (dynamisch).
22
Terminatief/niet-terminatief
Bij niet-statische (dynamische) werkwoorden bepalen argumenten onderscheid tussen niet-terminatief (activity/proces) en terminatief (accomplishment/gebeurtenis). Appels eten, brieven schrijven (niet-term) een brief schrijven, twee appels eten, veel boeken lezen (terminatief, inherent eindpunt)
23
[±SQA] [±SQA]: specified quantity of A
Een appel: afgebakende hoeveelheid appels [+ SQA] Appels: onbepaalde hoeveelheid appels [- SQA] Als argument [+SQA], dan leidt bepaalde hoeveelheid van A tot afgebakend tijdspad (‘als de appel op is, is het eten gedaan’), dus terminatief aspect.
24
Compositioneel aspect
Principe van compositionaliteit van betekenis: betekens van het geheel wordt bepaald door de samenstellende delen, en de manier waarop ze zijn samengevoegd. VP = V + NP Aspect van VP wordt bepaald door [±statisch] van V en [±SQA] van NP.
25
Thematische relatie (i)
Een appel (op)eten vs. van de appel eten: als appel de handeling ‘uitmeet’, dan [+SQA] leidt tot afbeelding van de bepaalde hoeveelheid van A op bepaald tijdspad (terminatief). Bij ‘van de appel eten’ leidt andere thematische relatie niet tot ‘uitmeten’ van de gebeurtenis door het argument.
26
Thematische relatie (ii)
Een appel eten – terminatief Een kar duwen – niet-terminatief Een kar naar de supermarkt duwen – terminatief.
27
Achievements? Verkuyl: achievements geen aparte categorie.
Onderscheid tussen accomplishment en achievement lexicaal (niet compositioneel). Onderscheid tussen definiet interval en definiet moment afhankelijk van kennis van de wereld, dus niet in semantiek.
28
Hoeveel categorieën? Verkuyl: indeling in 3 categorieën.
Vendler: indeling in 4 categorieën. Smith: indeling in 5 categorieën. Semelfactives: dynamisch en punctueel, maar niet-telisch: op de deur kloppen, springen.
29
Grammaticaal aspect Intern aspect/situatie aspect/aspectuele klasse: predikaat + argument structuur Extern aspect/grammaticaal aspect: grammaticale elementen die ‘iets doen met’ of ‘toevoegen aan’ intern aspect. B.v. Engelse progressive, Slavische prefixen/suffixen, Franse Passé Simple/ Imparfait.
30
Engelse progressive Mary ate an apple. Mary was eating an apple.
Simple Past: complete gebeurtenis – appel is op. Past Progresive: betekenis in zijn ontwikkeling, al begonnen, nog niet compleet – er is nog appel over.
31
Franse PS/Imp Jeanne écrivit une lettre. Jeanne schreef.PS een brief
Jeanne écrivait une lettre Jeanne schreef.IMP een brief PS: complete handeling, brief is ‘af’. IMP: handeling nog in ontwikkeling, brief is nog niet af.
32
Russisch aspect (i) On čita-l knigu Hij las (impf) een/het boek (Past Imp.) On pročita-l knigu Hij las een/het boek (Past Perf.) On čita-et knigu Hij leest (impf) een/het boek (non-past Imp) On pročita-et knigu Hij leest een/het boek (non-past Perf.)
33
Russisch aspect (ii) Ieder Russisch werkwoord is òf perfectief òf imperfectief (lexicon). Bovenop het lexicon wordt aspect uitgedrukt door prefixen en suffixen. Er zijn een groot aantal prefixen, en ook verschillende suffixen: complexe grammaticalisatie.
34
Morfologische complexiteit (i)
Impf (simpel): byt (‘zijn’), znat (‘weten’), pisat (‘schrijven’), kričat (‘ roepen’) Perf (simpel): dat (‘geven’), kupit (‘kopen’), sest (‘(gaan) zitten’). Imp (suffix): da-va-t (‘geven’), by-va-t (‘gewoonlijk zijn’). Perf (suffix): krik-nu-t (‘één keer schreeuwen’)
35
Morfologische complexiteit (ii)
Perf (prefix): na-pisat, po-pisat (‘schrijven’), pod-pisat (‘ondertekenen’) Imp (prefix+suffix): pod-pis-yva-t (‘ondertekenen’). Perf (prefix+prefix+suffix): On po-vy-da-va-l knigi. (‘hij gaf boeken uit, een tijdje’).
36
Morfologische complexiteit (iii)
V (imp): On dërgal markovki (‘Hij haalde (de) wortels tevoorschijn’) Perf (prefix): On vy-dergal markovki (‘Hij haalde (de) wortels tevoorschijn’) Imp (prefix+suffix): On vy-derg-iva-l markovki (‘Hij haalde (de) wortels tevoorschijn’) Perf (prefix+prefix+suffix): On na-vy-derg-iva-l markovki (‘Hij haalde een heleboel wortels tevoorschijn’) Perf (prefix+prefix+prefix+suffix): On po-na-vy-derg-iva-l markovki (‘hij haalde één voor één een heleboel wortels tevoorschijn’)
37
Intern/extern aspect [Tense [ Aspect* [ Situatie ]]]
Grammaticaal aspect is optioneel, en mogelijk iteratief (Kleene star *) Grammaticaal aspect biedt perspectief op situatie (Smith 1991/1997: view point).
38
Smith (1991/1997) ‘Intern’ perspectief: ontwikkeling van binnenuit, deel van situatie zonder begin- en eindpunt (Slavisch imperfectief aspect, Franse Imparfait, Engelse Progressive). ‘Extern’ perspectief: situatie in zijn compleetheid, inclusief begin- en eindpunt, inherent eindpunt bereikt (Slavisch perfectief aspect, Franse Passé Simple).
39
Vooruitblik Smith: twee-componenten theorie van aspect (situatie aspect en grammaticaal aspect verschillende semantiek). DRT: één-component theorie van aspect (situatie aspect en grammaticaal aspect analyseren m.b.v. dezelfde tools). DRT vooral succesvol op tekst niveau (volgende keer!).
Verwante presentaties
© 2024 SlidePlayer.nl Inc.
All rights reserved.