De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

O42 M42 Scheikunde.

Verwante presentaties


Presentatie over: "O42 M42 Scheikunde."— Transcript van de presentatie:

1 O42 M42 Scheikunde

2 Planning Tot aan herfstvakantie: Molecuulformules en structuurformules
Verhoudingsformules Zuren en basen Zouten

3 Molecuulformules en structuurformules

4 Molecuulformule 2 C2H6O Coëfficiënt: Geeft het aantal moleculen aan
Index: Geeft het aantal atomen dat in het molecuul voorkomt aan 2 moleculen ethanol

5 Elementen Fientje Cliedert Bruine Inkt Op Haar Neus
Fluor (F), Chloor (Cl), Broom (Br), Jood (I), Zuurstof (O), Waterstof (H), Stikstof (N) Twee atomige elementen

6 Structuurformule Een structuurformule is een tekening van een molecuul. Ruimtelijke structuur: hierbij kun je de hoeken en verbindingen goed zien. Eenvoudiger is de structuurformule: deze zijn gemakkelijker te tekenen. Ethanol H-atomen worden voor het gemak vaak weggelaten.

7 Verhoudingsformule Wordt gebruikt bij zouten Ionrooster
Positieve en negatieve ionen wisselen elkaar af. Welke horen bij elkaar? Geen moleculen!!! Ionen komen voor in een bepaalde verhouding Verhoudingsformule!!!!

8 Keukenzout Bestaat uit Na+ en Cl- ionen in een verhouding van 1:1
Verhoudingsformule is dus NaCl Hoe zit het met Mg en S ionen? En met Mg en Cl ionen?

9 Schema

10 Valenties van metalen Uitzondering:
Metaal valentie Na, K, Ag (1) + Mg, Ba, Ca, Zn, Ni 2+ Al, Cr, Au 3+ Fe 2+ en 3+ Cu, Hg 1+ en 2+ Pb, Sn 2+ en 4+ Uitzondering: Waterstof (enige niet metaal) positieve valentie: H+

11 Valenties niet metalen
Niet-metaal Valentie F, Cl, Br, I (1) - O, S 2- N, P 3-

12 Kruisregel Valentie van het ene ion wordt index van het andere ion en omgekeerd! VB: A3+: valentie ion A = 3+, dus index B = 3 B2-: valentie ion B = 2+, dus index A= 2 Formule is dan: A2B3 Wanneer je formule kan vereenvoudigen moet je dat doen!! A2B2  AB

13 Zuren en basen

14 Zuren en Basen Zure oplossingen hebben een zure smaak
Een verdunde zure oplossing is een zure oplossing die met water extra verdund is Zure oplossingen bevatten altijd H+ ionen Niet opgeloste zuren zijn moleculaire stoffen

15 pH Van 1 tot 14 Wat is pH 1? Wat is pH 14? Wat is pH 7?

16 pH-indicator Een stof waarmee je de zuurgraad (pH) kunt aantonen.

17 Het meten van de pH-waarde
Het meten van de pH-waarde kan op verschillende manieren: Lakmoespapier  pH indicator Rood = zuur; blauw =base Universeel pH papier Elektronische pH meter

18 Andere indicatoren

19 pH Waarde De pH waarde wordt bepaald door de hoeveelheid H+ en OH- ionen die in de oplossing aanwezig zijn

20 huiswerk Alle opdrachten hoofdstuk formules

21 Week 6 Kelly van Helden

22 Planning Huiswerk nakijken Hoofdstuk zuren Huiswerk maken

23 Meerkeuze vragen hoofdstuk 4
D 9. B D B A B D B B A C C D B D D

24 Open vragen hoofdstuk 4 2:3 3+ en 2- Al 3+ en Al
Een aluminiumion heeft de lading 3+. Een aluminiumatoom is neutraal. Er moeten dus 3 E opgenomen worden.

25 Vraag 2 1:1 1+ In beide gevallen door 8 ionen
Cesiumchloride is een zout. Het is opgebouwd uit positieve en negatieve ionen. Tussen deze ionen bestaan sterke ionbindingen

26 Vraag 3 K+ F- Kaliumfluoride Na+ Br - Natriumbromide
Cu2+ (Cl-)2 Koper(II)chloride Mg2+ S2- Magnesiumsulfide Al3+ (F-)3 aluminiumtrifluoride

27 Vraag 4 Ag+ en Cl- Na+ en Br - Ca2+ en S2- 1:1 en 1:2 Ionbindingen
ionenrooster

28 Vraag 5 Vraag 6

29 Vraag 7

30 Vraag 8 t/m 11 8. a. HCl b. NH3 9. Cu2O 10. (ClO-) 11. Zwaveltrioxide

31 Zuren en basen

32 Zuren en Basen Zure oplossingen bevatten altijd H+ ionen
Niet opgeloste zuren zijn moleculaire stoffen

33 pH Van 1 tot 14 Wat is pH 1? Wat is pH 14? Wat is pH 7?

34 pH Waarde De pH waarde wordt bepaald door de hoeveelheid H+ en OH- ionen die in de oplossing aanwezig zijn

35 Zoutzuuroplossing HCl (g) + H2O (l)  H3O+ (aq) + Cl- (aq)
De oplossing die ontstaat wordt een zoutzuuroplossing genoemd. Waterstofchloride staat een waterstof-proton af aan water. We noemen waterstofchloride daarom een zuur.

36 Ammoniak NH3 (aq) + H2O (l)  NH4+ (aq) + OH- (aq)
Ammoniak neemt een waterstof-proton op van water. We noemen ammoniak daarom een base.

37 Zuren en basen Zuren zijn stoffen, die zuur smaken en bij oplossen in water H+ ionen afstaan. Basen zijn stoffen, die zeepachtig smaken en bij oplossen in water H+ ionen kunnen opnemen, waardoor OH- ionen ontstaan.

38 Sterke en zwakke zuren Zoutzuur noemen we een sterk zuur. Een sterk zuur splits volledig in ionen Azijnzuur is een zwak zuur. In water splits maar een aantal moleculen in ionen Hoe meer H+ ionen er in een oplossing aanwezig zijn, hoe lager de pH

39 Sterke en zwakke zuren/basen
Ook bij de basen onderscheiden we sterke en zwakke basen  ammoniak is een zwakke base

40 Opdracht Zuren en Basen
Beschrijving Term Een zuur dat in water al zijn H+ ionen afgeeft sterk zuur Kleurstof die van kleur verandert als de pH verandert pH-indicator Een base die in water niet al zijn OH- ionen afstaat zwakke base Eenheid waarmee de zuurgraad van een oplossing wordt aangeduid pH

41 Rekenen met de pH [H+] = 10-pH mol/liter
[H+] betekend H+ ionenconcentratie Als de pH van een oplossing 4 is dan: [H+] = 10-4 = 0,0001 mol/liter

42 Rekenen met de pH Als je de pH wilt weten:
Gegeven is: [H+]= 0,045 mol/liter pH = -log[H+] pH = -log(0,045) = 1,35 De pH is dus 1,35

43 ionisatievergelijking van zuren
Zuren splitsen in ionen wanneer opgelost in water Zuur is een protonendonor Zuur is dan geïoniseerd H+ ionen en zuurrest ion

44 ionisatievergelijking
HNO3 (l)  H+ (aq) + NO3- (aq) Voor pijl het molecuul van het zuur Na de pijl de ionen van waterstof (H+) en het zuurrest ion. H2SO4 (l)  2H+ (aq) + SO42- (aq)

45 Naamgeving zuurrest ionen

46 Gedeeltelijke splitsing
CO2 + H2O H2CO3 H2CO H+ + CO32- (zwak zuur) In 1 keer CO2 (g) + H2O (l) H+(aq)+ CO32-(aq) Bij zwakke zuren gaat het trapsgewijs HCO3-

47 Ionisatievergelijkingen van basen
Metalen oplossen: Metaalionen, OH- ionen en H2 gas

48 Sterk of zwak?? In het algemeen kunnen we zeggen:
basen gevormd van de metalen uit de eerste en tweede groep van het periodiek systeem zijn sterk Alle andere zijn zwak

49 Neutralisatiereacties
Een zuur en base samen voegen

50 Maken Meerkeuze vragen Open vragen 1 t/m 27
1 t/m 13, 15 t/m 22 en 24 en 25

51 Week 7 Scheikunde Kelly van Helden

52 Vandaag Nakijken huiswerk zouten Huiswerk maken

53 Nakijken meerkeuze vragen
2. D 3. C 4. A A 7. D 8. A B 11. B 12. B 13. A 14. A 15. A 16. C 17. C 18. D 19. D 20. D 21. A 22. C 23. B 24. C 25. A 26. A 27. A

54 Open vragen Indicator is een stof die door kleurverandering aangeeft of een oplossing zuur of basisch is. Moleculen H+ ionen Zuur Geel en bij neutraal geel/groen Universeel papier is nauwkeuriger

55 7. a. 0,1 mol/L 8. a. 1,3 b. 3,16*10-4 mol/L b. 1,47 c. 3,16*10-7 mol/L c. 2,22 d. 2*10-5 mol/L d. 4,29 e. 5,57*10-2 mol/L e. 2,91 9. NaCl is geen zuur dus gebeurd er niets 10. I 11. II

56 Open vragen 12. 4 NO2 + 2H2O + O2  4HNO3
15. CO2 (g) +H2O (l) <--> 2H+(aq)+CO32-(aq) 16. Temperatuur stijging doordat de warmte uitstraling van de aarde wordt tegengehouden

57 17. Smelten van ijs bij de polen 18. a. Mg(OH)2 c. Al(OH)3 b. Na2O d
17.Smelten van ijs bij de polen 18. a. Mg(OH)2 c. Al(OH)3 b. Na2O d. BaO 19. pH wordt lager 20 a. 2 Mg (s) + O2 (g)  2 MgO (s) b. MgO  Mg2+ + O2- (= een base dus kleurt rood lakmoes blauw) 21. a. niets b. pH stijgt dus wordt minder zuur. 22. MgCO3 (s) + 2H+ (aq)  Mg2+ (aq) + H2O (l) + CO2 (g)

58 24 a. Kleiner dan 7 b. Water c. Geel d. H+ (aq) + OH- (aq)  H2O (l) e
24 a. Kleiner dan 7 b. Water c. Geel d. H+ (aq) + OH- (aq)  H2O (l) e. CaCO3 (s) + 2H+ (aq)  Ca2+ (aq) + H2O (l) + CO2 (g) f. CO32- g. CO2 h. zal gedeeltelijk oplossen in de zure regen. 25. Carbonaatdeeltjes CO32-

59 Zouten Zouten zijn opgebouwd uit positieve en negatieve ionen
Zouten kunnen ontstaan wanneer zuren en basen met elkaar in aanraking komen Voorbeelden: Natriumchloride, oftewel keukenzout Calciumfosfaat, bijvoorbeeld in botten en tanden Gesteenten, bijvoorbeeld marmer Zand en klei

60 Vaak andere namen: Scheikundige naam Gewone (triviale) naam
Natriumchloride Keukenzout Calciumcarbonaat Calciet Natriumcarbonaat Soda Calciumoxide ongebluste kalk IJzer(III)oxide Hematiet Calciumsulfaat Gips

61 Opdracht 5 Gewone (triviale) naam Scheikundige naam Bruinsteen
mangaan(IV)oxide Calciet calciumcarbonaat Caustic soda natriumhydroxide Soda natriumcarbonaatdecahydraat Chilisalpeter (kunstmest) natriumnitraat Landbouwkalk Gips calciumsulfaat-dihydraat Helse steen zilver(I)nitraat Marmer Keukenzout natriumchloride Ongebluste kalk calciumoxide Zuiveringszout natriumwaterstofcarbonaat Vlugzout ammoniumcarbonaat

62 7.2 Namen van zouten Eerst metaal dan niet metaal Natriumchloride
Natriumfluoride Natriumbromide Natriumjodide Natriumsulfide natriumoxide

63

64 7.3 verhoudingsformules Kaliumnitraat: Kalium 1+ Nitraat 1-
Dus KNO3 (= een verhoudingsformule!!) Het zelfde als bij de zuren!!

65 Let op!!! Calciumfosfaat: Calcium 2+ Fosfaat 3- Dus: Ca3(PO4)2
Denk ook aan vereenvoudigen: Mg2+ S2- dus MgS

66

67 7.4 oplosbaarheid Water is het meest gebruikte oplosmiddel
Of het zout oplost hangt af van: Grootte van ion Grootte van ladingen van ionen Polariteit van water Temperatuur van water

68 Dipool en waterstofbruggen

69 Welke stoffen lossen op
In water lossen stoffen op die de waterstofbruggen kunnen verbreken De meeste moleculen waarin -OH of -NH groepen zitten zullen dus oplossen in water Oplosbaarheid: de maximale hoeveelheid van een stof die in een bepaald volume van een oplosmiddel bij een bepaalde temperatuur op kan lossen

70 Polair De atoombinding in een dipoolmolecuul tussen 2 verschillende soorten atomen wordt een polaire binding genoemd

71 Hoe lost een zout op?

72 7.5 Emulsie en Emulgator Water en olie Twee vloeistoffen Eigeel
eiwitten Twee vloeistoffen

73 Suspensie Vaste stof in een vloeistof

74 (echte) oplossing Gemengd met een vloeistof Helder

75 Verzadigde oplossing Maximale hoeveelheid opgelost
Wanneer je meer toevoegt heb je neerslag

76 Onverzadigde oplossing
Nog niet de maximale hoeveelheid in opgelost

77 7.6 oplossen van zouten

78 7.7 temperatuur en oplosbaarheid
Wanneer de temperatuur stijgt zal meer oplossen Wanneer temperatuur zakt zal een gedeelte uitzakken

79 Tabel aflezen

80 7.8 Hydrofiel/hydrofoob Hydro = water Fiel = houden van Foob = vrezen
Hydrofiel = houdt van water Lost dus makkelijk op in water (zout) Hydrofoob = Houdt niet van water Lost dus niet makkelijk op in water (Olie)

81 7.9 kristalwater

82 7.10 Hardheid De hoeveelheid kalk opgelost in water
In hard water veel kalk opgelost In zacht water weinig kalk opgelost Bij verhitten slaat kalk neer In graden Duitse hardheid (°dH) 1°dH = 7,1 mg calcium per liter water

83 7.11 Zepen Kop en staart principe Kop is polair en staart is apolair
Kop is COO groep Staart is koolstofketen

84 Huiswerk Alle vragen hoofdstuk 7

85 Nakijken zouten C 10. A 19. A D 11. D 20. A D 12. C 21. D
C 13. D 22. A A 14. C 23. A B 15. A B B C 17. C B 18. B


Download ppt "O42 M42 Scheikunde."

Verwante presentaties


Ads door Google