Download de presentatie
1
Theorie poëzie Havo 5
2
Belangrijke “trucjes”
Bij zinnen: ENJAMBEMENT: de zin loopt door in de volgende versregel: (…) Mijn vader nam me er niet mee naartoe. Mijn moeder liet me niet spelen op het strand.
3
Belangrijke “trucjes”
Bij klanken: Eindrijm: rijm aan het einde van een versregel: Het regent in november: Weer keert het najaar en belaagt Het hart, dat droef, maar steeds gewender, Zijn heimelijke pijnen draagt. Alliteratie: de eerste klanken van beklemtoonde lettergrepen van woorden zijn hetzelfde: De grazende geiten gingen gauw naar de wei. Assonantie: woorden hebben dezelfde klinker: Druiven –buiken Acconsonantie: slotmedeklinkers van beklemtoonde lettergrepen zijn gelijk: Gaapt - loopt
4
Belangrijke “trucjes”
Beeldspraak 1 (beeld en object) Vergelijking met als: De bus rijdt als een kamer door de nacht (bus wordt vergeleken met een kamer) Vergelijking zonder als (of van) Deze jongen, een rozenknop, brengt mijn hart op hol (deze jongen wordt vergeleken met een rozenknop) Metafoor (het beeld wordt genoemd ipv het object) Wij verwachten veel van de bloem der natie (bloem der natie is het beeld waarmee waarschijnlijk een deel van de bevolking wordt bedoeld) Personificatie (levenloze dingen krijgen menselijke eigenschappen) De balken kreunden in de wind (levenloze balken kreunen) Synesthesie (waarnemingen van zintuigen verbonden) De zoete melodie (smaak/gehoor) Een koude kleur (gevoel/zien)
5
Belangrijke “trucjes”
Beeldspraak 2 (andere relaties dan beeld – object: metonymia) Deel ipv geheel (pars pro toto): Ik zit in de klas naast een blondje (kleur van haar ipv persoon met blond haar). Geheel ipv deel (totum pro parte): Nederland verloor van Engeland (hier worden bijv. sportelftallen bedoeld, geen hele landen!) Voorwerp ipv inhoud: Hij heeft al drie kratten op (je bedoelt de flesjes die in een krat zitten) Materiaal ipv voorwerp: De ijzers krasten over de schaatsbaan (je bedoelt de schaatsen) Maker ipv voorwerp: Hij had een prachtige Van Gogh in huis hangen (je bedoelt een schilderij dat door Van Gogh gemaakt is)
6
Belangrijke “trucjes”
Stijlfiguren (1): een speciaal effect aan taal geven Opsomming: aantal inhoudelijke dingen bij elkaar: Elke bloem heeft een speciale Geur. De roos, tulp, magriet. Herhaling: ongewijzigd dingen herhalen: O, als ik dood zal, dood zal zijn Kom dan en fluister, fluister iets liefs Parallellisme: zinnen met hetzelfde woord laten beginnen en op dezelfde manier laten verlopen: Rusten in’t leven kan ik niet. Rusten in de dood wil ik niet.
7
Belangrijke “trucjes”
Stijlfiguren (2) Climax: opsomming waarin delen in kracht toenemen Kloppen, bonzen, beuken. Antithese: tegenstelling Arm en rijk woonden in dezelfde straat. Paradox: schijnbare tegenstelling (lijkt niet logisch maar is wel waar) Je kon de stilte horen. Reisje voor jonge bejaarden. Ironie: het tegenovergestelde zeggen van wat je bedoelt: Zo, hard gewerkt? (tegen iemand die net uit bed komt) Inversie: ander zinsdeel dan het onderwerp vooraan in hoofdzin Groen is de gang (gang = onderwerp, maar staat achteraan, waardoor “groen” de nadruk krijgt)
8
Belangrijke “trucjes”
Stijlfiguren (3) Hyperbool: overdrijving: Ik sta hier al eeuwen te wachten. Eufemisme: verzachting (gevoel) Hij is vredig ingeslapen ipv Hij is gestorven. Understatement: opzettelijke afzwakking Messi kan een aardig balletje trappen (HEEL goed voetballen) Pleonasme: “eigenschap” van woord extra benomen Het groene gras De ronde cirkel Tautologie: twee synoniemen (woorden met een zelfde betekenis) Hij zei en sprak… Enkel en alleen
9
Belanrijke “trucjes” Stijlfiguren (4)
Retorische vraag: een vraag waar je geen antwoord op verwacht (omdat het antwoord al in de vraag ligt opgesloten) Willen we dat niet allemaal?
Verwante presentaties
© 2024 SlidePlayer.nl Inc.
All rights reserved.