Download de presentatie
1
Welvaart Hoofdstuk 4
2
Collectieve en individuele goederen
Individuele goederen: de gebruiker betaalt Collectieve goederen: iedereen profiteert (ook zonder direct te betalen), free rider Gebruik is niet uitsluitbaar Niet rivaliserend Quasi collectieve goederen: individueel leverbare goederen waar de overheid zich mee bemoeit
3
Uitgaven collectieve sector
Overheidsbestedingen Overheidsconsumptie (bijv uitbetaling salarisen) Overheidsinvesteringen (bijv aanleg snelweg) Overdrachten Inkomens (uitkeringen) Vermogens (aflossing schulden)
4
Privatiseren versus nationaliseren
Privatiseren: overheidstaken afstoten naar particuliere (vaak commerciële) sector Nationaliseren: overheid neemt eigendom over van particuliere (commerciële bedrijven). Denk aan ABN AMRO en Fortis die oktober 2008 in handen van de Nederlandse staat kwamen
5
Uitgaven collectieve sector
Sociale voorzieningen Sociale uitkeringen, financiering via belastingen Vb. Bijstandsuitkering Sociale verzekeringen, financiering via premies Volksverzekeringen, zoals aow Werknemersverzekeringen, zoals WIA, WW
6
Inkomsten collectieve sector
Belastingen direct ( vb. inkomstenbelasting) Indirect (vb. BTW-belasting) Het primaire inkomen (loon, huur, pacht, interest/rente en winst) wordt opgedeeld in 3 boxen.
7
Belastingen Box 1; heffing op inkomen uit arbeid èn winst voor zelfstandigen. Box 2; degene die een groot aandeel vd aandelen van een bedrijf hebben. Box 3; heffing op inkomen uit vermogen (rendement op vermogen)
8
Box 1 Inkomensheffing; belasting op loon voor de werknemers èn de winst voor zelfstandigen bruto loon – aftrekposten (vb hypotheekrente) = belastbaar inkomen Het belastbaar inkomen gaat door de belastingschijven. IEDEREEN start bij schijf 1!!!
9
Belastingtarieven 2009 € 0 tot 17.878,- 33,50% € 17.878,- tot 32.127,-
42% € ,- tot ,- € ,- of meer 52%
10
Een voorbeeld; NIET DE WERKELIJKHEID!
Stel iemand verdient een behoorlijk salaris, zeg € ,- BRUTO per jaar Over de eerste betaalt hij/zij 33,50% belasting Over de volgende betaalt hij/zij 42% belasting Over de volgende betaalt hij/zij 42% belasting Over de rest (=45.224) betaalt hij/zij 52% belasting
11
Box 1 Voorbeeld is geen werkelijkheid, want er bestaan aftrekposten. Een belangrijke aftrekpost is de hypotheekrente aftrek!
12
Box 3 Belasting op inkomen (rendement) uit vermogen,
vb van inkomen uit vermogen: rente op spaarrekeningen, winstuitkeringen op aandelen, huur en pacht. Het gemiddeld vermogen, (begin jaar + einde jaar)/2, minus schulden èn minus heffingvrij vermogen (circa €20.000) wordt belast.
13
Box 3 De belastingdienst gaat uit van een rendement (inkomen uit vermogen) van 4% en de vermogensrendementshefing bedraag 30%. Dit houdt in dat het gemiddeld vermogen, na aftrek van schulden èn heffingvrij vermogen, wordt belast met 30% van 4% = 1,2% per jaar.
14
Box 1 en Box 3 Wat betaal je uiteindelijk?
Heffing uit box 1 (inkomstenbelasting) + heffing uit box 3 (vermogenrendementbelasting) MINUS heffingskortingen algemene heffingskorting Arbeidskorting Box 2 wordt buiten beschouwing gelaten.
15
Draagkrachtbeginsel Progressief belastingstelsel: de sterkste schouders dragen de zwaarste laten. Hogere inkomens worden hoger belast (heffingspercentage) dan de lage inkomens (nivellering) Nivellering; verhouding tussen de hoge en lage inkomes verandert ten gunste van de lage inkomens, Hogere inkomens betalen PROCENTUEEL meer belasting.
16
Draagkrachtbeginsel Gemiddelde belastingdruk: totale heffingsbedarg als percentage (%) van het bruto-inkomen. Marginale belastingdruk: het percentage (%) belasting dat iemand over zijn/haar laatst verdiende euro betaalt. (% van de hoogste schijf waar iemand in terecht komt met zijn/haar belastbaar inkomen)
Verwante presentaties
© 2024 SlidePlayer.nl Inc.
All rights reserved.