Download de presentatie
GepubliceerdChrista Jacobs Laatst gewijzigd meer dan 10 jaar geleden
1
Lineaire functies Lineaire functie
y is een lineaire functie van x betekent y = ax + b met de grafiek is een lijn door het punt (0, b) met richtingscoëfficiënt (helling) a richtingscoëfficiënt a betekent 1 naar rechts en a omhoog. 14.1
2
opgave 4 a n = aT + b met n = 1,6T + b T = 24 en n = 32 Dus n = 1,6T – 6,4. n = 1,6T – 6,4 geeft 1,6T = n + 6,4 T = 0,625n + 4 n = geeft T = 0,625 · T = 17,75 Dus de temperatuur is bijna 18 ºC. 1,6 · 24 + b = 32 38,4 + b = 32 b = –6,4 b c
3
Vergelijkingen van de vorm ax + by = c
De algemene vorm van een lineaire vergelijking met de variabelen x en y is ax + by = c. De bijbehorende grafiek is een rechte lijn. Een verticale lijn heeft geen richtingscoëfficiënt bv. x = 5 Van een horizontale lijn is de richtingscoëfficiënt 0 bv. y = –2 14.1
4
• • • • • • y 3 p opgave 7 a l n 2 m 1 n -3 -2 -1 1 2 3 4 5 6 x -1 m
2 y –6 opgave 7 a l n 2 x 1 y m • • 1 x 1 y n • • • -3 -2 -1 1 2 3 4 5 6 x -1 m -2 q • -3 b rcl = 3 rcm = –1 rcn = 1 rcp = 0 rcq = bestaat niet -4 l -5
5
Het oplossen van een stelsel vergelijkingen
Kies één van de vergelijkingen om een variabele vrij te maken. Substitueer wat je gekregen hebt in de andere vergelijking. Bereken de andere variabele door de vergelijking bij 1. te gebruiken. 14.1
6
opgave 14 x + 4y = 38, dus x = –4y + 38. x = –4y + 38 en 3x – 2y = –12 geeft 3(–4y + 38) – 2y = –12 –12y – 2y = –12 –14y = –126 y = 9 y = 9 en x = –4y + 38 geeft x = 2. Dus x = 2 en y = 9.
7
opgave 16 Stel ze beleggen x euro in fonds A en y euro in fonds B. Los op x + y = , dus x = –y x = –y en 0,06x + 0,08y = geeft 0,06(–y ) + 0,08y = –0,06y ,08y = 0,02y = 2000 y = y = en x = –y geeft x = In fonds A wordt euro ondergebracht. x + y = 0,06x + 0,08y =
8
opgave 21 a l = 50 geeft BMR = ,7g + 5h – 6,8 · 50 BMR = ,7g + 5h – 340 BMR = 13,7g + 5h – 274 l = 28, g = 68 en BMR = 1700 geeft ,7 · h – 6,8 · 28 = 1700 807,2 + 5h = 1700 5h = 892,8 Zijn lengte is 179 cm. BMR = ,7g + 5h – 6,8l g = h – 100 l = 40 b c BMR = ,7(h – 100) + 5h – 6,8 · 40 BMR = ,7h – h – 272 BMR = 8,7h – 1576
9
Kwadratische formules
De algemene vorm van een kwadratische formule is y = ax2 + bx + c, waarbij a niet nul is. Voor a > 0 is de grafiek een dalparabool, voor a < 0 is de grafiek een bergparabool. 14.2
10
Uit de schets volgt dat R maximaal is voor q = 6000.
opgave 25 a –0,002q2 + 24q = 0 q(–0,002q + 24) = 0 q = 0 ⋁ –0,02q + 24 = 0 q = 0 ⋁ –0,002q = –24 q = 0 ⋁ geeft Uit de schets volgt dat R maximaal is voor q = 6000. De maximale opbrengst per maand is Rmax = –0,002 · · 6000 Rmax = euro. = R b q O 6000
11
opgave 25 c –0,002q2 + 24q = –0,002q2 + 24q – = 0 q2 – q = 0 (q – 4000)(q – 8000) = 0 q = ⋁ q = 8000 Aflezen: bij aantallen tussen 4000 en 8000 is de opbrengst meer dan euro. d
12
Kwadratische vergelijkingen
Kwadratische vergelijkingen die te herleiden zijn tot de vorm AB = 0. maak het rechterlid 0 ontbind het linkerlid in factoren pas toe AB = 0 geeft A = 0 ⋁ B = 0 abc-formule Vergelijkingen van de vorm A2 = B2 Uit A2 = B2 volgt A = B ⋁ A = –B Vergelijkingen van de vorm AB = AC Uit AB = AC volgt A = 0 ⋁ B = C 14.2
13
opgave 37 a T = 2,50; A = en A = aT 2 + bT geeft 6,25a + 2,50b = ofwel 6,25a + 2,50b = – T = 5,00; A = en A = aT 2 + bT geeft 25a + 5b = ofwel 25a + 5b = – 6,25a + 2,50b = –20 000, dus 2,50b = –6,25a – ofwel b = –2,50a – 8000. b = –2,50a – en 25a + 5b = – geeft 25a + 5(–2,50a – 8000) = –35 000 25a – 12,5a – = –35 000 12,5a = 5000 a = 400 a = 400 en b = –2,50a – geeft b = –9000. Dus a = 400 en b = –9000.
14
opgave 37 b A = 400T 2 – 9000T R = T · A R = T(400T 2 – 9000T ) R = 400T 3 – 9000T T = 1200T 2 – T geeft 1200T 2 – T = 0 T 2 – 15T + 50 = 0 (T – 5)(T – 10) = 0 T = 5 ⋁ T = 10 Uit de schets volgt dat R maximaal is voor T = 5. De dagopbrengst is dus maximaal bij een toltarief van € 5,00. c
15
Gebroken vergelijkingen oplossen en breuken herleiden
Rekenen met breuken geeft A = BC geeft A = 0 geeft AD = BC 14.3
16
opgave 43 a
17
opgave 44 a
18
opgave 48 a
19
opgave 50 a Dus en
20
opgave 54 a Dus en b = 16. b
21
Lineaire en exponentiële groei
Lineaire groei N = at + b Om a te berekenen gebruik je het verschil van de twee gegeven N-waarden. Exponentiële groei N = b · gt Om g te berekenen gebruik je het quotiënt van de twee gegeven N-waarden. Is de groeifactor per tijdseenheid g, dan is de groeifactor per n tijdseenheden gn. 14.4
22
opgave 57 a N1 = at + b met N1 = –90t + b t = 6 en N1 = 2180 Dus N1 = –90t N2 = b · gt met g4 tijdseenheden = dus gtijdseenheid = N2 = b · 0,956t t = 6 en N2 = 2180 Dus N2 = 2858 · 0,956t. –90 · 6 + b = 2180 b = 2720 b · 0,9566 = 2180
23
opgave 57 b N2 = 2 · N1 2858 · 0,956t = 2(–90t ) Voer in y1 = 2858 · 0,956x en y2 = 2(–90x ). Intersect geeft x ≈ 25,1. Dus voor t = 25,1
24
Rekenregels voor machten
14.4
25
opgave 61 a
26
opgave 62 a
27
Variabelen vrijmaken bij machtsformules Uit xn = a volgt
Variabelen vrijmaken bij logaritmische formules Uit glog(x) = y volgt x = gy. glog(gy) = y en Variabelen vrijmaken bij exponentiële formules Rekenregels bij logaritmen x ≥ 0 en a ≥ 0 14.4
28
opgave 65 a geeft
29
opgave 66 a geeft
30
opgave 70 a g = 185 geeft S = 290 log( ) – 550 S ≈ 161,9 De schouderhoogte is 162 cm. S = 210 geeft 290 log(g + 100) – 550 = 210 290 log(g + 100) = 760 De spanwijdte is 318 cm. b
31
opgave 70 c S = 290 log(g + 100) – 550 geeft 290 log(g + 100) – 550 = S 290 log(g + 100) = S + 550 g = 78,8 · 1,008S – 100
32
opgave 76 a
Verwante presentaties
© 2024 SlidePlayer.nl Inc.
All rights reserved.