De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

Hoofdstuk 9: Afweer E-module.

Verwante presentaties


Presentatie over: "Hoofdstuk 9: Afweer E-module."— Transcript van de presentatie:

1 Hoofdstuk 9: Afweer E-module

2 Dierlijke cel:  DNA in chromosomen in de kern = Eukaryoot
Bacterie:  DNA in een ringvorm zonder kern = Prokaryoot. Kan schadelijk of gunstig zijn Virus alleen DNA of RNA met een eiwitmantel erom. Geen levend wezen -> vertoont geen levenskenmerken buiten de gastheercel. Antibiotica werken dus niet tegen virussen. Virussen zijn altijd schadelijk Virus die een bacterie infecteert heet een bacteriofaag

3 1e verdedigingslinie Huid en slijmvliezen.

4 Afweer: A-specifiek: Specifiek: Huid en slijmvliezen (mechanisch)
Maagzuur (chemisch) Koorts Fagocytose (door macrofagen = bepaald type witte bloedcel) Specifiek: Lymfocyten (witte bloedcellen) antistoffen

5 Specifieke afweer Fagocyten presenteren antigenen van de ziekteverwekker op hun membraan (zie dia 8) T-lymfocyt wordt geactiveerd door specifiek antigen. Gaat delen T-helpercel gaat veel delen en activeert T-killercel/cytotoxische T-cel. Deze vernietigen cellen met het specifieke antigen dat aan de T-lymfocyt is gepresenteerd. B-Lymfocyt: gaat delen en ontwikkelen zich tot: Plasmacellen  produceren antistoffen B-geheugencellen. Die herkennen het antigeen bij een vernieuwde infectie waardoor snel gereageerd kan worden. T-geheugencellen: Die herkennen het antigeen bij een vernieuwde infectie waardoor snel gereageerd kan worden.

6 Passieve/Actieve immunisatie
Actief: je lichaam maakt zelf antistoffen aan. Natuurlijk: je maakt een infectie door Kunstmatig: vaccinatie met dode of verzwakte ziekteverwekkers Passief: je krijgt antistoffen van een ander Natuurlijk: Kind van moeder in placenta en via moedermelk Kunstmatig: Inenting met antistoffen. Werkt niet heel lang. Tot maximaal 6 maanden

7 MHC-I eiwitten (bron 14 blz 230)
Cellen plaatsen in de cel voorkomende eiwitten voortdurend op hun celmembraan m.b.v. MHC-I eiwitten. Cytotoxische T-lymfocyten controleren deze Als een cel geïnfecteerd is met een virus, presenteert deze cel dus viruseiwit met zijn MHC-I eiwitten. T lymfocyt met een passende receptor herkent dit en vernietigt de cel.

8 MHC-II eiwitten (bron 15 blz 231)
Macrofagen brengen delen van de ziekteverwekker die ze hebben ‘opgegeten’ op hun celmembraan met MHC-II eiwitten (vlaggetje). In de lymfeklieren ‘presenteren’ ze dit aan de T-helpercellen. T-helpercellen met de juiste receptoren herkennen dit. Dit kan leiden tot activering van de T-helpercellen waarna de specifieke afweer op gang komt

9 Monoklonale antistoffen
Identieke antistoffen Gemaakt in laboratoria M.b.v. Hybridoma’s Samensmelting B-lymfocyt kan juiste antistoffen maken Kankercel kan grote aantallen cellen maken

10 Allergie (bron 21 blz 235) Bij een allergie reageert je lichaam onnodig heftig op een bepaalde stof (allergeen) Mestcellen (witte bloedcel dat vooral in slijmvliezen zit) bevatten histamine dat een ontstekingsreactie in gang zet. Allergeen komt in lichaam productie van antistof IgE (Binas 84K)  IgE hecht zich aan mestcellen waardoor deze gevoelig worden voor allergeen  mestcellen geven histamine af  ontstoken slijmvliezen

11 Auto-immuunziekte Het afweersysteem gaat lichaamseigen cellen aanpakken (b.v. Diabetes en Reuma)
Immuundeficiëntie  je afweer werkt niet of niet voldoende (b.v. AIDS)

12 HLA systeem Bij transplantaties: antigenen van HLA-systeem belangrijk (Human Leucocyte Antigeen-systeem). Leucocyt is bepaald type witte bloedcel HLA antigenen zijn de MHC eiwitten van witte bloedcellen. MHC-eiwitten zijn bij ieder mens anders, ieder mens heeft dus zijn eigen unieke combinatie van HLA-antigenen.

13 Transplantaties In een lichaam wordt een weefsel of orgaan vervangen door dat van een ander persoon of zelfs van een ander dier (xeno-transplantatie). Zoals varkenshartkleppen. Als transplantatie nodig is wordt HLA-combinatie in computer Eurotransplant gestopt. HLA van beschikbare donororganen wordt hier ook in gestopt. De computer zoekt de best passende bij elkaar. Moet snel gebeuren, want organen blijven niet lang goed zonder een levend lichaam (hart 4 uur) Meestal geen 100% match. Dan medicijnen die de afweerreacties onderdrukken.

14 Bloedgroepen AB0 stelsel (bloedgroep A, B, AB en nul)
Bloedgroep A: antigeen A + antistof B (anti-B) Bloedgroep B: antigeen B + antistof A (anti-A) Bloedgroep AB: antigeen A + antigeen B. Geen antistof Bloedgroep 0: geen antigeen + anti-A + anti-B

15 Schematische afbeelding bloedcellen en antistoffen

16 Resusfactoren Rh+  wel resusantigeen op rode bloedcellen
Rh-  geen resusantigeen op rode bloedcellen, kunnen wel resusantistoffen in het bloed krijgen na contact met Rh+ bloed.

17 Mama Rh- en kind Rh+ Eerste zwangerschap geen probleem. Moeder gaat pas resusantistoffen maken als haar bloed in contact komt met Rh+ bloed. Tijdens de bevalling komt het bloed van het kind in contact met het bloed van de moeder  moeder gaat ansti-resus maken. Bij een tweede zwangerschap heeft de moeder dan anti-resus. bloed van het kind wordt aangevallen door antistoffen van de moeder bloed klontert en bloedcellen gaan kapot  hemoglobine komt los in het bloed te zitten en O2 tekort  hersenbeschadiging en nierbeschadiging resuskind Direct na geboorte eerste kind (en bji elk volgende kind) krijgt de moeder een injectie met anti-resus. Hierdoor worden de bloedcellen van het kind meteen opgeruimd en vormt de moeder geen anti-resus.

18 Bloedtransfusie Bloed van de ontvanger (acceptor) mag geen antistoffen hebben tegen het bloed van de gever (Donor), anders komen er grote klonters (agglutinatie) in het bloed. Andersom is minder erg, want de antistoffen worden dan zo erg verdund dat er maar een heel klein beetje klontering op treedt en dat wordt door de fagocyten weggewerkt.

19 Bloedtransfusie: wat kan wel en wat kan niet


Download ppt "Hoofdstuk 9: Afweer E-module."

Verwante presentaties


Ads door Google