Download de presentatie
GepubliceerdCarla Visser Laatst gewijzigd meer dan 10 jaar geleden
1
Epilepsie: een update Dr. B. Lagae Dr. I. Aers Dr. A. Vakaet
Dr. L. Nieuwenhuis Dr. L. Algoed Moderator: Dr. T. Goetghebuer
2
EPILEPSIE BIJ OUDEREN Dr. B. Lagae
3
A. Epidemiologie Hoogste incidentie op oudere leeftijd
Mannen > vrouwen Partiële > veralgemeende epilepsie
5
B. Etiologie Acute symptomatische insulten Chronische epilepsie
Idiopathische epilepsie
6
1. Acute symptomatische insulten
A) Electrolietenstoornissen B) Endocriene stoornissen C) Medicatie/Alcohol
7
1. Acute symptomatische insulten
A) Electrolietenstoornissen a) Hypernatriëmie, Na > 151 mmol/l b) Hyponatriëmie, Na < 125 mmol/l c) Hypocalcemie d) Hypercalcemie e) Hypomagnisemie, Mg < 1,3 mmol/l f) Hypofosfatemie, P < 1mg/100 mmol
8
B) Endocriene stoornissen
a) Glucosemetabolisme: hyper- en hypoglycemie b) Schildklierlijden: meer bij hypo- dan bij hyperthyroïdie c) Porfyrie d) Leverlijden e) Nierlijden C) Medicatie/Alcohol ontwenningsinsulten
9
2. Chronische epilepsie A) Idiopathische epilepsie B) CVA
C) Neurodegeneratieve aandoeningen D) Neoplasma E) Cerebraal trauma F) Post-craniotomie G) CNS infecties
10
A) Idiopathische epilepsie
B) CVA +/- 15% van de CVA patiënten doet een epileptisch insult binnen de 5 jaar na het CVA SAB > ICB > ischemisch CVA
11
C) Neurodegeneratieve aandoeningen
i) Alzheimer dementie ii) MS
12
D) Neoplasma voornamelijk tumoren van frontale, pariëtale en occipitale kwab >> focale aanvallen
13
E) Cerebraal trauma I) Indeling volgens type trauma: 1) Schotwonden grote kans op posttraumatische epilepsie De aanvalsfrequentie in het 1ste jaar lijkt bepalend voor de toekomst. 2) Slagwonden a) Ernstig: contusie, intracerebraal of intracranieel hematoom, of 24u coma of amnesie 10% risico op epilepsie b) Matig: schedelfractuur, of 30 min tot 24u coma of posttraumatische amnesie 1,5%
14
c) Mild: kortere periodes van bewustzijnsverlies of amnesie 0,5%
II) Indeling volgens tijdstip van optreden van de epileptische insulten: een ernstig hoofdtrauma geeft een groter risico op acute epileptische insulten en chronische posttraumatische epilepsie
15
F) Post-craniotomie i) Aneurysma chirurgie ii) Intracraniële tumor iii) Abces
16
G) CNS infecties i) Virale encephalitis (>> herpes, HIV) ii) Bacteriële meningitis, voornamelijk wanneer geassocieerd met cerebrale sinustrombosis of abces iii) Chronische meningitis: TBC, cryptococcus, candida iv) Aseptische meningitis geeft geen verhoogd risico v) Ook systemische infecties zoals pneumonie en urosepsis
17
C. Diagnose A) Auto- en zo mogelijk hetero-anamnese: voorgeschiedenis, medicatiegebruik, middelengebruik B) Bloedonderzoek i) PBO ii) Chemie: electrolieten, lever- en nierfunctie C) EEG D) Beeldvorming: NMR > CT, steeds met contrast
18
D. Differentiaal diagnose
A) Acute verwardheid: nonconvulsieve status epilepticus B) Syncope: >> uitlokkende omstandigheden, >> prodromi, geassocieerde symptomen (bleekheid, zweten, nausea), kortere periode van bewustzijnsverlies, geen postictale sufheid, sneller herstel; convulsies en urinaire incontinentie zijn mogelijk C) TIA: symptomen houden langer aan, meestal geen bewustzijnsindaling, vasculair patroon
19
D) Transiënt global amnesia: een plotse episode van amnesie, met persevereren, bewustzijn intact, episode duurt meestal verschillende uren E) Psychogene aanvallen: i) Pseudo-aanvallen ii) Hyperventilatie iii) Paniekaanvallen iv) Woede-aanvallen F) Cataplexie
20
G) Bewegingsstoornissen: Benigne dropattacks bij de vrouw
H) Hypoglycemie
21
E. Behandeling A) Medicamenteuse behandeling B) Andere behandelingen
22
E. Behandeling A) Medicamenteuse behandeling i) Wanneer behandelen:
1. Acute symptomatische insulten: geen chronische anti-epileptische behandeling 2. Bij een eerst niet uitgelokt epileptisch insult: geen duidelijkheid, rekening houden met de hogere kans op recidief bij ouderen
23
Een eerst niet uitgelokt epileptisch insult
Bij duidelijk cerebraal letsel OF Epileptische grafo-elementen op EEG Hoog risico op trauma bij valpartijen (osteoporotische fracturen) Hoog risico op status epilepticus Behandelen
24
ii) Algemeenheden: 1. Gewijzigde farmacokinetiek op oudere leeftijd 2
ii) Algemeenheden: Gewijzigde farmacokinetiek op oudere leeftijd 2. Geassocieerde pathologie Polyfarmacie Verhoogde gevoeligheid voor medicatie: sneller bijwerkingen zelfs bij therapeutische spiegels iii) Welke anti-epileptica? regels: a) Start low, go slow (vaak lagere dosissen nodig) b) Monotherapie
25
2. Oude of nieuwe anti-epileptica?
Efficaciteit is dezelfde; het verschil ligt in de veiligheid van het product en het bijwerkingsprofiel. A) Oude B) Nieuwe i) Gabapentine ii) Lamotrigine iii) Levetiracetam iv) Oxcarbazepine v) Topiramaat
26
Oude: - hepatische enzyminductie (fenytoïne; carbamazepine) - cognitieve bijwerkingen (fenobarbital, primidone) - osteoporose: door verhoogde metabolisatie van vitamine D (fenobarbital, fenytoïne, carbamazepine) Valproaat: best verdragen bij ouderen (wel: tremor, hyperammoniëmie, gewichtstoename)
27
B) Nieuwe: - geen belangrijke bijwerkingen - geen interacties - weinig cognitieve bijwerkingen
i) Gabapentine: mg/d (3 innames) dosisaanpassing bij N.I soms oedeem, G neemt toe
28
ii) Lamotrigine: mg/d (1 à 2 innames) /4000: rash (toxische epidermale necrolyse of Stevens-Johnson syndroom) trage titratie spiegelschommelingen mogelijk (Valproaat vermindert de hepatische klaring van lamotrigine)
29
iii) Levetiracetam: - 1000 mg/d (2 innames) - psychiatrische bijwerkingen
iv) Oxcarbazepine: mg/d (2 innames) cave hyponatriëmie v) Topiramaat: mg/d (2 innames) meer cognitieve bijwerkingen G neemt af
30
iv) Hoelang behandelen?
B) Andere behandelingen: i) Epilepsiechirurgie ii) N. Vagus stimulator
Verwante presentaties
© 2024 SlidePlayer.nl Inc.
All rights reserved.