Download de presentatie
De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub
1
NEW INTERFACE UNIT 2 : GRAMMAR
VAN PLAN ZIJN: to be going to , MUST – SHOULD , HAVE TO , BIJWOORD: plaats en vorm , MUCH – MANY – little – feW – A little – a few NEW INTERFACE UNIT 2 : GRAMMAR
2
Van plan zijn: to be going to
3
Van plan zijn: to be going to
Je gebruikt een vorm van het werkwoord ‘to be’ + going to + het hele werkwoord om aan te geven dat je van plan bent om iets te gaan doen. Of als je er bijna zeker van bent dat iets gaat gebeuren. I am going to watch the new Avengers movie tomorrow. Look at those dark clouds! I think it is going to rain.
4
Van plan zijn: to be going to
Persoon / onderwerp vorm van ‘to be’ going to Hele werkwoord I am work You are sing He is dance She jump It snow We play study They eat
5
Van plan zijn: to be going to
Bij een ontkenning voeg je het woordje ‘not’ toe aan de zin. Dit komt altijd nà de vorm van ‘to be’ en vóór ‘going to’: She is not going to do her homework. I am not going to do my homework. Bij een vraagzin verandert de volgorde en begin je de zin met een vorm van ‘to be’: Is she going to do her homework? (Is she … ? in plaats van She is…) Are you going to do your homework?
6
MUST – MUSTN’T – SHOULD – SHOULDN’T
7
MUST – MUSTN’T – SHOULD – SHOULDN’T
‘must’ en ‘should’ zijn hulpwerkwoorden en vervoeg je anders dan andere werkwoorden. Na deze hulpwerkwoorden komt altijd het hele werkwoord. Daarnaast lijken must en should heel erg op elkaar qua betekenis, maar er zijn natuurlijk verschillen! Leer dit: ‘must’ = moeten (verplichting/regel) (het kan niet anders) ‘mustn’t’ = niet mogen (verplichting/regel) ‘should’ = zou eigenlijk moeten ‘shouldn’t’ = zou eigenlijk niet moeten
8
HAVe To
9
HAVE TO ‘have to’ betekent hetzelfde als ‘must’, namelijk ‘moeten’ in het Nederlands. Na have to komt altijd het hele werkwoord waarmee je aangeeft wat die persoon moet doen. Je vervoegt have to als volgt: Engels Nederlands I have to work Ik moet werken You have to work Jij moet werken He has to work Hij moet werken She has to work Zij moet werken It has to work Het moet werken We have to work Wij moeten werken Jullie moeten werken They have to work Zij moeten werken
10
HAVE TO Bij vraagzinnen krijg je in de tegenwoordige tijd (Present Simple) altijd do/does aan het begin van de zin: Do you like coffee? Dit geldt dus ook voor het werkwoord ‘have to’: Engels Nederlands Do I have to work? Moet ik werken? Do you have to work? Moet jij werken? Does he have to work Moet hij werken? Does she have to work Moet zij werken? Does it have to work Moet het werken? Do we have to work? Moeten wij werken? Moeten jullie werken? Do they have to work? Moeten zij werken?
11
HAVE TO Om een zin ontkennend te maken in de tegenwoordige tijd (Present Simple) gebruik je don’t en doesn’t, dus ook bij have to. Let op! De betekenis verandert in ‘niet hoeven’ Engels Nederlands I don’t have to work Ik hoef niet te werken You don’t have to work Jij hoeft niet te werken He doesn’t have to work Hij hoeft niet te werken She doesn’t have to work Zij hoeft niet te werken It doesn’t have to work Het hoeft niet te werken We don’t have to work Wij hoeven niet te werken Jullie hoeven niet te werken They don’t have to work Zij hoeven niet te werken
12
BIJWOORD: plaats en vorm
13
Bijwoord: plaats en vorm
Bijwoorden zijn woorden die aangeven HOE (op welke manier) of HOE VAAK iemand iets doet. Je zet een bijwoord voor het hoofdwerkwoord of na een vorm van ‘to be’ in de zin: She is still mad about him. (na ‘is’) We always play badminton on Friday. (voor het hoofdwerkwoord ‘play’) Bijwoorden die iets zeggen over een bijvoeglijk naamwoord staan direct voor dat bijvoeglijk naamwoord in de zin: She is really nice. Het bijwoord ‘really’ geeft in deze zin aan HOE aardig (nice) zij is.
14
Bijwoord: plaats en vorm
Bijwoorden maak je door de letters ‘ly’ achter het bijvoeglijk naamwoord te plakken: real really honest honestly Let op!: Bijvoeglijk naamwoorden die eindigen op –y verander je als volgt: easy easily bossy bossily Sommige bijwoorden hebben en houden hun eigen vorm: always, never, sometimes, still, etc.
15
VEEL: MUCH - MANY
16
Veel: much - many De Engelse woorden ‘much’ en ‘many’ betekenen allebei hetzelfde, namelijk: veel. Je gebruikt ‘much’ als je het zelfstandig naamwoord wat erachter staat niet kunt tellen/enkelvoud is: I’ve got much homework for Spanish this week. Homework kun je niet tellen, dus gebruik je much. Je gebruikt ‘many’ als je het zelfstandig naamwoord wat erachter staat wel kunt tellen/meervoud is: You can listen to many cool songs on Spotify. Songs kun je tellen, dus gebruik je many. Tip: Je kunt zien aan de –s achter songs, dat dit meervoud is!
17
WEINIG: few – little
18
WEINIG: few – little ‘few’ en ‘little’ betekenen allebei hetzelfde, namelijk ‘weinig’. Je gebruikt ‘few’ als je het zelfstandig naamwoord wat erachter staat wel kunt tellen/meervoud is: Very few children can speak Chinese in the Netherlands. Children kun je tellen, dus gebruik je few. Je gebruikt ‘little’ als je het zelfstandig naamwoord wat erachter staat niet kunt tellen/enkelvoud is: I’ve got little time left to work on my Spanish homework. Time kun je niet tellen, dus gebruik je little. Tip: Je kunt zien aan de –s achter bepaalde woorden dat het meervoud is. Zorg dat je de veelvoorkomende onregelmatige meervouden zoals ‘children’ uit je hoofd leert.
19
EEN paar/een beetje: a few – a little
20
EEN paar/een beetje: a few – a little
‘a few’ betekent ‘een paar’ & ‘a little’ betekent ‘een beetje’ Je gebruikt ‘a few’ als je het zelfstandig naamwoord wat erachter staat wel kunt tellen/meervoud is: I have a few games at home. Games kun je tellen, dus gebruik je a few. Je gebruikt ‘a little’ als je het zelfstandig naamwoord wat erachter staat niet kunt tellen/enkelvoud is: I only take a little milk in my tea. Milk kun je niet tellen, dus gebruik je a little. Tip: Je kunt zien aan de –s achter games dat het meervoud is.
Verwante presentaties
© 2024 SlidePlayer.nl Inc.
All rights reserved.