De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

Rekenen Les 5: vermenigvuldigen en delen Les 6: Afronden met breuken en kommagetallen.

Verwante presentaties


Presentatie over: "Rekenen Les 5: vermenigvuldigen en delen Les 6: Afronden met breuken en kommagetallen."— Transcript van de presentatie:

1 Rekenen Les 5: vermenigvuldigen en delen Les 6: Afronden met breuken en kommagetallen

2 Terugblik + en – wordt – - met – wordt +
- Credit  Het bedrag wat erbij komt of wat je tegoed hebt - Debet  Het bedrag wat eraf gaat of wat je tekort komt 1 miljoen: (6 nullen) 1 miljard: (9 nullen) 1 ton: euro 1 ton: 1000 kg. 0,1 miljoen: = 0,1 miljard = (100 miljoen) < = kleiner dan , want je kunt er een K van maken > = groter dan

3 Belangrijk! - Tientalnul: De 0 die bij cijferend vermenigvuldigen wordt genoteerd. - Je mag de komma weglaten en later weer toevoegen Tientalnul

4 Delen Verpak 196 kaarsen in doosjes van 7 Hoeveel doosjes heb je nodig? Probeer dit op te lossen, welke manier gebruik je?

5 Gebruiken van een verhoudingstabel!
1 kg = 1000 gram Gebruiken van een verhoudingstabel! gewicht 1000 gram 800 gram prijs 3,68 euro 2,94 euro gewicht 1000 gram 2100 gram prijs 3,68 euro 7,73 euro gewicht 1000 gram 450 gram prijs 3,68 euro 1,66 euro

6 Gebruiken van een verhoudingstabel!
1 kg = 1000 gram Gebruiken van een verhoudingstabel! 2 gewicht 1000 gram 2000 gram prijs 3,68 euro 7,36

7 Decimale getallen  achter de komma
5 tiende 2 honderdste

8 Regels Algemene afrondingsregels: Is het 1, 2, 3 of 4?  Rond af naar beneden - Is het 5, 6, 7, 8 of 9?  Rond af naar boven Rond het getal 2.902,5 af op een heel getal Een heel getal betekent niks achter de komma. 5 rond je af naar boven  2903. Rond het getal 432,53 af op één decimaal Één decimaal betekent één getal achter de komma. Je kijkt naar de 3, die is lager dan 5. Het wordt dus 432,5

9

10 Afronden met geld Geld rond je af op 0 of 5 cent. Je betaalt dan een bedrag met een 0 of een 5 aan het eind.

11 Passend afronden binnen bepaalde situaties
Bootjes Er zijn 20 leerlingen. Per bootje kunnen 8 leerlingen mee. Hoeveel bootjes heb je nodig? Pizza Je hebt 20 euro, een pizza kost 8 euro. Hoeveel pizza’s kun je kopen? De som wordt 20:8 = 2,5. Je rond af naar 3 boten, want je wilt alle leerlingen meenemen en er bestaan geen halve boten. De som wordt weer 20:8 = 2,5. Je kunt geen halve pizza’s bestellen dus je rond af naar 2 pizza’s, want voor 3 pizza’s heb je niet genoeg geld.

12 Maken Les 5: 3, 4, 5, 6, 9, 10+ lestoets 5 Les 6: 2, 3, 4, 5, 6, 8, 10 + lestoets 6


Download ppt "Rekenen Les 5: vermenigvuldigen en delen Les 6: Afronden met breuken en kommagetallen."

Verwante presentaties


Ads door Google