De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

Aanbod Mensen: Werknemers / Spaarders / Verzekerden Bedrijven

Verwante presentaties


Presentatie over: "Aanbod Mensen: Werknemers / Spaarders / Verzekerden Bedrijven"— Transcript van de presentatie:

1 Aanbod Mensen: Werknemers / Spaarders / Verzekerden Bedrijven
H1: Vermogensmarkt Aanbod Mensen: Werknemers / Spaarders / Verzekerden Bedrijven Vraag Mensen: Hypotheken Rekening Courant Bedrijven Obligaties Aandelen Overheden Totaal € 1800 mld. Banken Verzekerings- maatschappijen Pensioenfondsen Spaargeld en premies Rente Pensioen Uitkering Dividend Rente

2 Planning

3 Rente Is afhankelijk van:
Vraag en aanbod van vermogen (geld en kapitaal) Vraag stijgt  Rente stijgt Vraag daalt  Rente daalt Aanbod stijgt  Rente daalt Aanbod daalt  Rente stijgt Risico Risico stijgt  Rente stijgt Risico daalt  Rente daalt

4 H3: Inkomen Inkomensvorming: opgave 7
BBP als welvaartsmaatstaf: nadelen: blz. 41 Investeringen: opgave 15 De economische kringloop* opgave 16, 18 en 19 Nationale rekeningen opgave 20 *De economische kringloop: - Als EV > W*, dan dalen de voorraden en zullen de producenten hun productie dus verhogen - Als EV < W*, dan stijgen de voorraden en zullen de producenten hun productie dus verlagen - …… net zolang totdat W = EV (Productie = Bestedingen) *W = productiewaarde

5 Kringloop 1: gezinnen en bedrijven

6 gezinnen, bedrijven, financiële instellingen
Kringloop 2: gezinnen, bedrijven, financiële instellingen I vervanging Bedrijven investeren = I bruto I n Y n C Een deel wordt betaald uit de afschrijvingen > I vervanging Een deel wordt betaald uit de besparingen (S) > I netto S I uitbereiding I voorraad De productie (W) en het inkomen (Y) bestaat dus op een moment uit de waarde van de productie van kapitaalgoederen en consumptiegoederen. De productie (W) heeft gezorgd voor inkomen (Y). Wanneer gezinnen van dit inkomen (Y) meer gaan sparen (S), wordt een deel van de productie niet verkocht en ontstaan voorraden (I voorraad) = voorraadinvestering Wanneer juist minder gespaard (= ontsparing) wordt, zullen de voorraden dalen en is sprake van desinvesteringen

7 gezinnen, bedrijven, financiële instellingen, overheid, buitenland
Kringloop 3: gezinnen, bedrijven, financiële instellingen, overheid, buitenland

8 Bruto en Netto productie of -inkomen
Het verschil tussen bruto en netto bestaat uit de afschrijvingen! Bruto toegevoegde waarde Bruto Binnenlands Product Afschrijvingen – Afschrijvingen – Netto Toegevoegde waarde Netto Binnenlands Product = Netto Nationaal inkomen = Yn = C + In + O + E - M Wordt gebruikt voor: Yn = B + C + S

9 Identiteiten Identiteit 1 en Identiteit 2 Y = B + C + S en Y = C + I + O + E – M B + C + S = C + I + O + (E – M) (S – I) + (B – O) = (E – M) Particulier spaarsaldo + Overheidssaldo = Saldo Lopende rekening Leiden tot: = Nationaal spaarsaldo Of, mischien logischer om te begrijpen … Het spaargeld (S) wordt gebruikt voor het financieren van: Investeringen van de bedrijven (I) Het overheidstekort (B-O) Het tekort van het buitenland (E-M) S = I – (B-O) + (E-M) of: S = I + (O-B) + (E-M) > Let wel: De vergelijking is ALTIJD in evenwicht, dus controle op je antwoord is makkelijk!!!

10 Oefenopgave economische kringloop
Oefentoets: Opgave 38 & 39, blz. 54/55! Bereken het particulier spaarsaldo. Is het een overschot of een tekort? Bereken het overheidssaldo. Is het een overschot of een tekort? Bereken het saldo buitenland (Saldo op de lopende rekening). Heeft het buitenland een overschot of een tekort? Controleer dat het Nationaal Inkomen inderdaad 450 is op 2 manieren! Stel de nationale rekeningen op (zie voorbeeld blz. 173) S - I = 20 B - O = - 10 E - M = 10 TEKORT! Klopt!

11 H4: Conjunctuur en Trend
Conjunctuurklok: En uitleg: Trend = de gemiddelde groei van de productie(capaciteit) op lange termijn 3 Conjunctuur = de verandering (in %) van het BBP op korte termijn 2 1 Hoogconjunctuur Laagconjunctuur

12 H4 & H5: Structuur en Conjunctuur
Kwaliteit van de productiefactoren 1. Structuur = Aanbodzijde Productiecapaciteit Kwantiteit van de productiefactoren 2. Conjunctuur = Vraagzijde Bestedingen EV = Y = C + I + O + E - M

13 Klassiek <> Keynes in beeld
Opdracht: Conjunctuurgolven en Concjunctuurbeleid: Zie de vragen op de volgende sheet!

14 Vragen bij opdracht: Conjunctuurgolven en Concjunctuurbeleid
Wat is de hoofdvraag in dit filmpje? Welke visies worden behandeld? Welke visie gaat uit van de bestedingen? Welke visie gaat uit van de productiecapaciteit? Wat is de oorzaak van een economische crisis volgens Keynes? Welke oplossingen biedt Keynes hiervoor? Op welke manier gebruikte John F. Kennedy de Keynesiaanse theorie? Volgens Keynes is lenen bij een overheidstekort geen probleem, aangezien het kan worden terugbetaald bij een hoogconjunctuur. De overheidsschuld zal dus per saldo gelijk blijven. Hoe komt het dat in de praktijk de overheidsschuld toch is toegenomen? Welke begrotingspolitiek werd in 1957 toegepast? Wat is er toen concreet gedaan? Welke gevaren zijn er bij het toepassen van anticyclisch conjunctuurbeleid? Wat wordt bedoeld met de ‘progressiefactor’? Wat is volgens de monetaristen de oorzaak van een economische neergang en toename van de werkloosheid? Op welke manier zal de economie zich weer herstellen volgens de monetaristen? Wat is volgens de monetaristen het gevolg van begrotingspolitiek? Slot van het filmpje: 16. Leg in essentie het verschil uit tussen keynes’ theorie & de klassieke theorie.

15 Vragen & antwoorden bij opdracht: Conjunctuurgolven en Concjunctuurbeleid

16 Vragen & antwoorden bij opdracht: Conjunctuurgolven en Concjunctuurbeleid

17 Vragen & antwoorden bij opdracht: Conjunctuurgolven en Concjunctuurbeleid

18 H5 Staatsschuld Nederland
absoluut Begrotingstekort Aflossing staatschuld – = Financieringstekort > Begrotingstekort = uitgaven – ontvangsten > Financieringstekort = Toename staatsschuld

19 Staatsschuld VS aan wie?

20 H5: Toename of afname van de staatsschuld?
Een invuloefening: Versimpeld voorbeeld Vul de ontbrekende gegevens in! inkmosten 300 uitgaven onderwijs 120 sociale zaken 90 gezondheid 100 aflossing 20 Totaal uitgaven ……… Begrotingssaldo Dit land moet dus lenen om al zijn uitgaven (inclusief de aflossing) te kunnen betalen. > vraag: met hoeveel neemt de staatschuld toe het komend jaar? Begrotingstekort Aflossing ……… - Financieringstekort De staatsschuld neemt dus TOE met Dus: bij een financieringstekort is de aflossing > of < begrotingstekort en stijgt / daalt de staatsschuld financieringsoverschot

21 Antwoorden inkomsten 300 uitgaven onderwijs 120 sociale zaken 90
gezondheid 100 aflossing 20 Totaal 330 Begrotingssaldo -30 ofwel: 30 tekort Dit land moet dus 30 lenen om al zijn uitgaven (inclusief de aflossing) te kunnen betalen. > vraag: met hoeveel neemt de staatschuld toe het komend jaar? Begrotingstekort Aflossing Financieringstekort 10 De staatsschuld neemt dus TOE met Dus: bij een financieringstekort is de aflossing < begrotingstekort en stijgt de staatsschuld financieringsoverschot > en daalt de staatsschuld

22 Extra oefening Een land heeft een staatsschuld van $ 180 miljard
De overheidsbegroting geeft aan dat de totale inkomsten $ 200 miljard zijn en de totale uitgaven $ 250 miljard. De overheid zal komend jaar $ 10 miljard van haar schuld aflossen. 1. Bereken het begrotingssaldo. 2. Hoeveel zal de overheid gaan lenen om alle uitgaven te kunnen doen? 3. Met welk bedrag zal de staatsschuld komend jaar toenemen? Bereken ook de nieuwe staatschuld. 4. Bereken het financieringstekort. 200 – 250 = -50 mld. (dus een TEKORT van 50 mld.) 50 mld! Nieuwe leningen – aflossing oude leningen = 50 mld. – 10 mld. = 40 mld! > nieuwe schuld = = 220 mld. = begrotingstekort – aflossingen = 50 – 10 = 40 mld.

23 Hoofdstuk 6, Monetair beleid
VWO 6 Hoofdstuk 6, Monetair beleid Probleem Een bank is een bedrijf, en een bedrijf wil winst maken. Banken doen dat door geld uit te lenen, geld te scheppen, waardoor M stijgt! Waarde van het geld daalt (= geldontwaarding), prijzen stijgen Banken kunnen failliet gaan Daarom is toezicht nodig van de Centrale Bank op de commerciele banken, met als doel de interne waarde van de munt te handhaven: de inflatie te ‘beheersen’ en hiermee de koopkracht voor de inwoners te handhaven Maar hoe doet een centrale bank dat?? gevolgen

24 Hoofdstuk 6: Monetair beleid
Wat is monetair beleid? Beleid van een centrale bank met als doel: > prijsstabiliteit (ECB) (doelstelling ECB = inflatie van 2%) > prijsstabiliteit en economische groei (voor de FED = centrale bank van de VS)) 2. Middelen voor monetair beleid: 1> Verplichte kasreserve (deposito’s) 2> Geldmarktrente 3> ‘Open-markt’ transacties (VWO) Prijsstabiliteit, zie: Monetair beleid ECB:

25 Hoofdstuk 6: Monetair beleid
Kasreserves De ECB kan de banken verplichten een ‘kasreserve (= deposito)’ aan te houden. Hoe hoger dit deposito, hoe minder kunnen de commerciele banken uitlenen en vise versa.

26 Hoofdstuk 6: Monetair beleid
2. Geldmarktrente (= refi-rente): De refirente is het tarief dat banken moeten betalen wanneer ze geld van de ECB lenen.

27 Hoofdstuk 6: Monetair beleid
3. Open-markttransacties (VWO) Aan en verkoop van ‘schuldpapier’ (obligaties) of vreemd geld (valutaswaps) van de ECB bij de commerciele banken Hoe gaat dit in de praktijk? >

28 De refi-rente (geldmarktrente) Open-markttransacties en
Awel si! Via De refi-rente (geldmarktrente) Open-markttransacties en Verplichte Kasreserves Donald, snap je nu op welke manieren de centrale bank monetair beleid kan voeren?

29 Stelling: toename van M leidt tot inflatie
M x V = P x Yr Stelling: toename van M leidt tot inflatie Klassieken, lange termijn: Geld is neutraal, dus toename van M leidt niet tot toename van Yr Keynes, korte termijn: toename van M leidt in een situatie van onderbesteding WEL tot toename van Yr P Qv3 Qv2 Qv1 Q (Yr , T)

30 De schuldvraag. Over geld, schuld en economische groei
Documentaires: De schuldvraag. Over geld, schuld en economische groei Geldscheppen in de praktijk

31 H6: Fisher en zijn ‘verkeersvergelijking’
Van minuut 6 tot 9, M stijgt:

32 H6: Fisher en zijn ‘verkeersvergelijking’

33 H6: Fisher en zijn ‘verkeersvergelijking’

34 Antwoorden

35 Antwoorden

36 Crisis, H7: Weten & kunnen
Wat wordt bedoeld met ‘geaggregeerde’ vraag en aanbod? Verschil tussen reële en nominale grootheden zoals ‘inkomen’ en ‘productie’ 3 verklaringen waarom de ‘geaggregeerde’ vraagcurve een dalend verloop heeft. Verklaren waarom het verloop van de aanbodcurve op korte- en lange termijn anders is. Verklaar het horizontale deel, het schuine deel en het verticale deel! Wat is prijsrigiditeit & loonrigiditeit Oorzaken van verschuiven van de geaggregeerde vraaglijn en de korte termijn en de lange termijn aanbodlijn Stagflatie Herstel van marktevenwicht kunnen beschrijven met en zonder overheidsingrijpen bij: afname van de export, een oververhitting van de economie (hoogcunjunctuurr) en bij stagflatie

37 Economische Crisis, Hoofdstuk 7: Geaggregeerde vraag en aanbod!
De individuele vraaglijn: Als de prijs van een product daalt, …………… de vraag naar dat product. De collectieve vraaglijn: Als het ‘algemene’ prijsniveau stijgt, dan ……………….. de totale vraag naar alle goederen samen (de geaggregeerde vraag = Yr) Waarom? ALS het prijsniveau stijgt, daalt de koopkracht. Als gevolg daarvan: Bij elastische vraag: afzet daalt (Yr) Bij inelastisch vraag: meer betalen voor dezelfde hoeveelheid goederen, dus de vraag naar geld stijgt, dus de rente stijgt. Gevolg: C en I dalen!, dus Yr daalt! Concurrentiepositie verslechtert, dus Export (E) daalt, dus Yr daalt. ` Zie blz. 98! Let wel: In de werkelijkheid werken alle drie de mechanismen op macro niveau tegelijkertijd.

38 Het aanbod op korte termijn en Lange termijn!
Waarom neemt het aanbod op korte termijn WEL toe als het prijsniveau stijgt, maar op de lange termijn niet? REGEL 1: Als de winsten voor de bedrijven stijgen, zullen ze hun aanbod willen vergroten! REGEL 2: Blijkbaar stijgen de winsten op korte termijn wel, en op lange termijn dus niet! HOE KOMT DAT? REGEL 3: De oorzaak ligt op de arbeidsmarkt: lonen kunnen zich op korte termijn niet aanpassen ivm CAO afspraken, maar op lange termijn wel! Vandaag: H7, opg. 6 t/m 12 SAMENGEVAT Korte termijn: Als: Prijzen Loon = Dan: Winst Qa Lange termijn: Als: Prijzen Loon Dan: Winst = Qa =

39 Klassieken, lange termijn: Geld is neutraal, d. w. z
Klassieken, lange termijn: Geld is neutraal, d.w.z.: toename van M leidt niet tot toename van Yr, maar van P Keynes, korte termijn: toename van M leidt in een situatie van onderbesteding WEL tot toename van Yr P Qv3 Qv2 Qv1 Q (Yr , T)

40 Bij hoofdstuk 7.6: Korte- en lange termijn evenwicht
Onderbesteding > hoge werkloosheid > lagere looneisen > winsten bedrijven stijgen > aanbod neemt toe > aanbodlijn verschuift naar rechts > prijzen dalen totdat de productiecapaciteit (Y*) is bereikt. Overbesteding > geen werkloosheid > sterke positie van de werknemers > hogere looneisen > winsten bedrijven dalen > aanbod neemt af > aanbodlijn verschuift naar links > prijzen stijgen totdat de productiecapaciteit (Y*) is bereikt.

41 Planning


Download ppt "Aanbod Mensen: Werknemers / Spaarders / Verzekerden Bedrijven"

Verwante presentaties


Ads door Google