Download de presentatie
De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub
GepubliceerdJulius van den Brink Laatst gewijzigd meer dan 6 jaar geleden
1
Past simple vs Past continuous
2
He was listening to music, when Sarah came in.
He listened to music this morning.
3
Past simple USE Een ‘ past simple’ gebruik je om aan te geven dat iets in het verleden is begonnen en gestopt. De duur is niet belangrijk. He won the prize. He walked to the store.
4
FORM Je hebt regelmatige en onregelmatige werkwoorden. De regel is als volgt. Bij regelmatige werkwoorden zet je het werkwoord in de verleden tijd door er -ed achter te plakken He walked to the store. Walk walked Let op! Heeft een werkwoord op het einde al een -e plak je er alleen een –d aan vast. Bij onregelmatige werkwoorden heb je geen vaste vorm. Deze zul je uit je hoofd moeten leren. He ran to the store. Run(s) ran
5
Past continuous USE Een ‘ past continuous’ gebruik je om aan te geven dat : Iets in het verleden een tijdje is bezig geweest. Je legt de nadruk op de tijdsduur. He was having breakfast. Iets aan de gang was voor het werd onderbroken door een andere activiteit. I was enjoying my cake, when she walked to the store. Let op! Je ziet dat de laatste activiteit met de simple past wordt aangegeven. Voor de actie die als eerste is begonnen gebruik je de past continuous.
6
FORM Bij de past continuous heb je twee werkwoorden nodig, namelijk een vorm van to be , in de verleden tijd en een tweede werkwoord waar je –ing achter plakt Was / were + (werkwoord + -ing) He was eating breakfast. They were driving to Paris. We weren’t waiting for a long time. Were they working on the car?
Verwante presentaties
© 2024 SlidePlayer.nl Inc.
All rights reserved.