Download de presentatie
De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub
1
Betrekkelijk voornaamwoorden
Who, whose, whom, which, that, what
2
Personen: who, whose of whom
Betrekkelijk voornaam-woord Heeft betrekking op Gebruik Who Personen Onderwerp in de zin (die, dat) Whose Personen, zaken Bezitsvorm (van wie) Whom Lijdend of meewerkend voorwerp, of na voorzetsel WHO: Are you the student who called me? WHOSE: Here is the man whose Audi was stolen? WHOM: To whom it may concern …..
3
Which Which Heeft betrekking op Gebruik
Betrekkelijk voornaam-woord Heeft betrekking op Gebruik Which Zaken of zin, zinsdeel Midden in de zin (mag weggelaten worden als gevolgd door persoon die de handeling uitvoert) = NE ‘wat’ als terugverwijst naar eerder zinsdeel WHICH: The glasses (which) you sent us were all broken. She did not return, which I found quite odd.
4
That That Heeft betrekking op Gebruik Betrekkelijk voornaam-woord
Personen en zaken Kan who of which vervangen, niet tussen komma’s na overtreffende trap, na all, some, any, nothing, last, first, only, every enz. THAT: It was the best holiday (that) we have ever had. There was nothing (that) we could do.
5
What What Gebruik Heeft betrekking op Hele zin Geen betrekking
Betrekkelijk voornaam-woord Heeft betrekking op Gebruik What Hele zin Geen betrekking Alleen aan het begin van de zin, antecedent volgt Antecedent niet gegeven, maar gesuggereerd WHAT: What I just can’t understand was how he got in.
Verwante presentaties
© 2024 SlidePlayer.nl Inc.
All rights reserved.