Download de presentatie
De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub
1
Toekomende tijd: met “going to”
In het Nederlands zeg je het zo: Ik ga morgen met mijn zusje winkelen. Hij gaat volgend jaar bij zijn oom werken. Ze gaan nog een flinke ruzie krijgen. Wij zullen nooit meer vrienden zijn. Zal hij het doen, denk je?
2
Toekomende tijd: met “going to”
Als je het dus over de TOEKOMST hebt, dan gebruik je in het Nederlands de verschillende vormen van werkwoorden: Gaan (ga, gaat, gaan) Zullen (zal, zullen)
3
Toekomende tijd: met “going to”
In het Engels: I am going to be very angry if you do that. (=Ik word heel boos als je dit doet.) We will go home soon. (=We zullen snel naar huis gaan.) It is going to rain tonight. (=Het gaat vannacht regenen.) They will kiss and say goodbye. (=Ze zullen zoenen en afscheid nemen).
4
Toekomende tijd: met “going to”
Wat valt je op (in het rood)? Welke twee woorden worden in het Engels gebruikt om te zeggen dat het om de toekomst gaat? Weet je het? Zeg het. Juist, de woorden “going to” en “will” .
5
Toekomende tijd: met “going to”
“Going to ”gebruik je als je zegt dat iemand iets van plan is om te doen (b.v. jij bent van plan om je haar te wassen vanavond, maar het is nog niet zeker) “Will” gebruik je als het vast en zeker staat dat er iets zal gebeuren in de toekomst. (b.v. dat er de volgende les een toets is)
6
Toekomende tijd: met “going to”
Voorbeelden met “Going to”: I am going to wash my hair tonight. You are going to dance next Sunday. He is going to skate tomorrow. She (=zij) is going to play tennis this weekend. It is going to be rainy tomorrow. We are going to eat roast this evening. You (=jullie) are going to study this afternoon. They(=ze) are going to see their grandma this weekend.
7
Toekomende tijd: met “going to”
Dus, hoe ziet een zin er uit: Persoon + am/is/are + going to + het werkwoord + de rest
8
Toekomende tijd: met “going to”
Persoon + am/is/are + going to + het werkwoord + de rest Mark (=he) is going to eat the whole cake, he said. Sander and Tom (=they) are going to play basketball later. Sophie (=she) ’s going to buy new shoes. I’m going to read this book in one night.
9
Toekomende tijd: met “going to”
Let op: “Going to” wordt in de spreektaal vaak “gonna”, en dit klinkt je waarschijnlijk bekend in de oren. Het is wel de bedoeling dat je hem altijd voluit schrijft. Dus : going to
10
Toekomende tijd: met “going to”
Zeggen dat iemand iets niet gaat doen; niet van plan is: I’m not going to eat the cabbage. You’re not going to take my book! He’s not going to leave his girlfriend. She’s not going to kiss him, bah! We’re not going to go to school on Sunday! You’re not going to sing this song, it’s terrible! They’re not going to be here tomorrow.
11
Toekomende tijd: met “going to”
Let op: In de spreektaal, vooral in de Amerikaanse films, hoor je heel vaak in plaats van, bij voorbeeld: I’m not going to do that! ►I ain’t gonna do this Dit is spreektaal. Het is, zeg maar, “plat”.
12
Toekomende tijd: met “going to”
Vragen of iemand iets gaat doen. Eigenlijk heel simpel. In plaats van Draai je de eerste 2 om: Persoon + am/is/are + going to + het werkwoord + de rest am/is/are + persoon + + going to + het werkwoord + de rest
13
Toekomende tijd: met “going to”
Dan krijg je bij voorbeeld: Are you going to give her this bag? (=Ga je haar deze tas geven?) Is Tim going to kick him? (Gaat Tim hem schoppen?) Are we going to win this game? (=Gaan we deze wedstrijd winnen?)
14
Toekomende tijd: met “going to”
Tijd om te oefenen: Practice time: Translate: Hij gaat zijn oma bezoeken. (bezoeken =visit) He is going to visit his grandma. Ze gaat in het weekend tennissen. (tennissen=play tennis) She’s going to play tennis in the weekend. Ik ga vanmiddag zwemmen. I’m going to swim this afternoon. Petra gaat morgen niet paardrijden. Petra is not going to ride a horse tomorrow.
15
Toekomende tijd: met “going to”
Translate: Mijn ouders gaan vanavond niet naar een concert. My parents are not going to a concert tonight / this evening. Ga jij voor deze toets leren? (deze toets=this test) Are you going to study / learn for this test? Gaat het regenen? (regenen=rain) Is it going to rain? Wij gaan vanavond taart eten! (taart=cake) We’re going to eat cake tonight / this evening!
Verwante presentaties
© 2024 SlidePlayer.nl Inc.
All rights reserved.