Download de presentatie
De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub
GepubliceerdIrena Maes Laatst gewijzigd meer dan 6 jaar geleden
1
Les 3. Regel: het regelmatig presens 1 2 3
2
Voorbeeld: “roepen” (infinitief)
Les 3. Regel: het regelmatig presens Voorbeeld: “roepen” (infinitief) 1 2 3
3
Regel: het regelmatig presens
“roepen” meervoud=plural 1 Wij 2 U Jullie 3 Zij
4
Regel: het regelmatig presens
Infinitief “roepen” 1 Wij roepen. 2 Jullie 3 Zij
5
Regel: het regelmatig presens
Infinitief “roepen” 1 Wij roepen. 2 Jullie roepen. 3 Zij
6
Regel: het regelmatig presens
Infinitief “roepen” 1 Wij roepen. 2 Jullie roepen. 3 Zij roepen.
7
Regel: het regelmatig presens
Infinitief “roepen” 1 Wij roepen. 2 Jullie roepen. 3 Zij roepen. De kinderen roepen.
8
Regel: het regelmatig presens
roepen 1 2 3
9
meervoud/pluraal =infinitief
Regel: het regelmatig presens Infinitief 1 meervoud/pluraal =infinitief 2 3
10
Regel: het regelmatig presens
roepen 1 Ik 2 Jij U 3 Hij Zij Het
11
Regel: het regelmatig presens
roepen 1 Ik 2 … jij Jij …. U 3 Hij Zij Het
12
Regel: het regelmatig presens
roepen 1 Ik 2 3
13
Regel: het regelmatig presens
roepen 1 Ik roepen 2 3
14
Regel: het regelmatig presens
roepen 1 Ik roep. 2 3
15
Regel: het regelmatig presens
roepen 1 Ik roep. 2 Roepen jij? Jij …. 3
16
Regel: het regelmatig presens
roepen 1 Ik roep. 2 Roep jij? Jij …. 3
17
Regel: het regelmatig presens
roepen 1 Ik roep. 2 Dan roep jij. Jij …. 3
18
Regel: het regelmatig presens
roepen 1 Ik roep. 2 Roep jij? Jij roepT. 3
19
Regel: het regelmatig presens
roepen 1 Ik roep. 2 Roep jij… Jij roept. U roepT ook. 3
20
Regel: het regelmatig presens
roepen 1 Ik roep. 2 Roep jij. Jij roept. U roept./Roept u? 3
21
1 Roep jij de ober? 2 Jij roept. U roept. 3
22
Regel: het regelmatig presens
roepen 1 Ik roep. Roep jij. 2 Jij roept. U roept. 3 Hij roept.
23
Regel: het regelmatig presens
roepen 1 Ik roep. Roep jij. 2 Jij roept. U roept. 3 Hij roept. Zij roept.
24
Regel: het regelmatig presens
roepen 1 Ik roep. Roep jij. 2 Jij roept. U roept. 3 Hij roept. Zij roept. Het roept.
25
Regel: het regelmatig presens
roepen 1 Ik roep. Roep jij. 2 Jij roept. U roept. 3 Hij roept. Zij roept. Het roept. Het kind roept.
26
Regel: het regelmatig presens
roepen 1 Ik roep. Roep jij. 2 Jij roept. U roept. 3 Roept hij? Roept het kind?
27
Regel: het regelmatig presens
roepen 1 Ik roep. Roep jij. 2 Jij roept. U roept. 3 Hij roept. Zij roept. Het roept.
28
Regel: het regelmatig presens
roepen 1 Ik roep. Roep jij. 2 Jij roept. U roept. Hij roept. Zij roept. Het roept. 3
29
Regel: het regelmatig presens
roepen 1 roep 2 roept 3
30
Regel: het regelmatig presens
roepen 1 ... roep roep … ... roepen 2 … roept 3
31
Wij/Jullie/Zij roepen.
Regel: het regelmatig presens roepen 1 ... roep roep … Wij/Jullie/Zij roepen. 2 … roept 3
32
Wij/Jullie/Zij roepen
Regel: het regelmatig presens roepen 1 Ik roep roep jij Wij/Jullie/Zij roepen 2 … roept 3
33
Wij/Jullie/Zij roepen
Regel: het regelmatig presens roepen 1 Ik roep roep jij Wij/Jullie/Zij roepen 2 Jij roept U/Hij/Zij/Het roept. 3
34
Regel: het regelmatig presens
roepen 1 ik … jij Wij Jullie Zij 2 Jij … U Hij Het 3
Verwante presentaties
© 2024 SlidePlayer.nl Inc.
All rights reserved.