De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

Modal verbs.

Verwante presentaties


Presentatie over: "Modal verbs."— Transcript van de presentatie:

1 Modal verbs

2 Ability Possibility Obligation Prohibition Advice Can / Could Could / May/ Might Must / Have to Mustn’t Should / Ought to Kunnen Mogelijkheid Moeten/ zouden moeten Verbod Advies Can = t.t. Could = v.t. Could = zou kunnen May = zou kunnen/ mogen Might = zou misschien kunnen/ mogen Must = wanneer we het er zelf mee eens zijn/ sterk advies Have to = wanneer iemand anders het zegt Geschreven regel Should = zou moeten Ought to = zou moeten

3 What is a Modal Verb? Recap!
Look at the following examples, the words in bold are modal verbs, the underlined verbs are main verbs: He can dance. You may leave earlier He could still be on time I don’t think he’ll be able to explain his behaviour Modal verbs zijn hulpwerkwoorden die het hoofdwerkwoord een intentie meegeven. (Bijvoorbeeld mogelijkheid, verlichting, suggestie, etc.) Modal verbs veranderen niet als de tijd veranderd (geen –ed of –ing)

4 Functions What are the functions of these sentences? My dog can swim
Zeggen dat iets/iemand iets kan (ability) You have to see that film! Zeggen dat iets moet/zou moeten (obligation) She should see a doctor Advies geven (advice) You could say you’re sorry. Advies geven (possibility) They could give you some information Zeggen dat iets/iemand iets zou kunnen/suggestie (ability) You mustn’t smoke in here. Zeggen dat iets niet mag.(prohibition)

5 Hulpwerkwoorden Je kunt hulpwerkwoorden onder andere voor de volgende functies gebruiken Ability (zeggen/vragen of iets/iemand iets kan/niet kan) Posibility (mogelijkheid aangeven) Advice (Advies geven) Obligation (verplichting/noodzaak) Prohibition (verbod)

6 Functie 1: vragen/zeggen dat iets wel/niet kan = possibility
She can swim My sister could swim when she was 3  could wordt gebruikt voor verledentijdsvorm Can I borrow your phone ? Could I borrow your phone ?  Could is beleefder

7 Functie 2: mogelijkheid aangeven
We should go out for a walk now because it could rain later. They could give you some information  could wordt gebruikt om te zeggen dat iets zou kunnen (gebeuren) I may come and visit you next summer  may wordt gebruikt om te zeggen dat iets zou kunnen in de toekomst We might go to the cinema this evening if we finish our homework in time. might wordt gebruik om te zeggen dat iets zou kunnen in de toekomst.  De mate van onzekerheid wordt steeds sterker: could  may  might

8 Copy Modal Verbs Functie
Ability (aangeven/vragen of iets wel of niet kan) Possibility (mogelijkheid aangeven) ! Modal verbs Can - can’t Could – couldn’t Could – couldn’t May – may not Might – mightn’t Voorbeeld He can swim. Could you help me with these boxes please? We could go and see the new movie. He may not be able to make it tonight. You might want to check on him since he’s beel ill for a week

9 Functions What are the functions of these sentences? My dog can swim
Zeggen dat iets/iemand iets kan (ability) You have to see that film! Zeggen dat iets moet/zou moeten (obligation) She should see a doctor Advies geven (advice) You could say you’re sorry. Advies geven (possibility) They could give you some information Zeggen dat iets/iemand iets zou kunnen/suggestie (ability) You mustn’t smoke in here. Zeggen dat iets niet mag.(prohibition)

10 Functie 3: Advice = advies geven
Must “You must be careful”  sterk advies  moeten Should “You should go to the doctor with that knee”  als we het hebben over wat goed/juist is om te doen, maar vaak niet gebeurd.  zou moeten Ought to “Do you think I ought to apply for this job?”  formeel  zou moeten

11 Functie 4: Verplichting/Noodzaak = Obligation
Have (got) to  Past tense “She broke her arm and had to go to hospital”  behoefte “I haven’t spoken to her for ages. I have to phone her”  wanneer de verplichting van iemand anders komt “My teacher has given me a lot of homework which I have to do for Monday” Don’t have to “You don’t have to finish your meal, but I strongly suggest you do”  wanneer iets niet hoeft, geen verplichting Must (mustn’t)  geschreven regels en instructies “You must write your answer in ink”  wanneer we het ergens mee eens zijn “We mustn’t eat so much chocolate”  als je zelf vind dat iets zou moeten “You must ask your doctor”

12 Verbod = prohibition Mustn’t
“you mustn’t use your mobile phone in class”  Als iets door iemand/iets anders verboden wordt.

13

14 Modal Verbs Functie ! Advice Obligation Prohibition Modal verbs Should / shouldn’t ought to / oughtn’t to Must have to Mustn’t Voorbeeld You should get a new pair of shoes. You ought to have a rest now. You must do you homework. I have to finish this homework by Monday. You mustn’t smoke in here

15 Practice Which function is used? Choose from: ability / possiblity / advice / obligation / prohibition You can’t come back in the afternoon. All classes have been cancelled. Ability (het kan niet) You have to take a break. You’ve been studying too long. Obligation (noodzaak, iemand anders zegt je dit te doen) Could you speak Spanish when you were 8? Ability (de vraag is of je het kon = Past Tense) He can hold his breath for 5 minutes. Ability (hij kan dit) My teacher said: “Sally, you have to do all of your homework!” Obligation (verplichting, iemand anders zegt je dit te doen) Peter could ride a bike when he was only 3 year old. Ability (hij kon dit = Past Tense) We couldn’t play video games after school. Possibility (er was geen mogelijkheid dit te doen = Past Tense) I don’t think Tom should accept that offer. This one is much better. Advice

16 Practice Use the correct modal verb. Choose from: must/mustn’t/can/can’t/may/ may not/ might/ might not/ could/ couldn’t / should / shouldn’t Their car is really old; they _________ (not) have a lot of money. Might not / may not (possibility)  onzeker, en ontkennend dus can’t /couldn’t mag niet. Jane usually goes out in the evening, so she _________ (not) be at home when we get there. Might not / may not (possibility)  onzeker, en ontkennend dus can’t / couldn’t mag niet Ian isn´t here, so he _________ be at school, but I’m not sure. May/Might be (possibility) onzeker I don’t believe it. She looks really well, so she _________ be sick. Can’t (possibility)  zeker, je hebt bewijs dus may/might mag niet. He _________ be tired. He hasn’t done anything all day! You __________ drive more carefully, otherwise you’ll get into trouble. Should (advice) John ____ read when he was 4. Ability (ability)  past tense, dus can mag niet.


Download ppt "Modal verbs."

Verwante presentaties


Ads door Google