Download de presentatie
De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub
1
Cursus Leesvaardigheid
Nieuw Nederlands 4/5 havo Cursus Leesvaardigheid
2
Inleiding Leesvaardigheid
Hoofdstuk 1
3
1. Leesstrategieën oriënterend lezen onderwerp? bruikbaar? interessant? globaal lezen deelonderwerpen vaststellen intensief lezen begrijpen; hoofzaken vinden zoekend lezen bruikbare informatie vinden kritisch lezen betrouwbaarheid en argumentatie beoordelen studerend lezen inhoud tekst onthouden
4
2. Schrijfdoel amuseren vermaken met iets leuks of interessants
informeren vertellen over gebeuren, iets uitleggen opiniëren (beschouwen) mening laten vormen overtuigen (betogen) overhalen met argumenten activeren aanzetten tot handelen
5
3. Tekstsoorten Zakelijke tekstsoorten: informeren
uiteenzetting, nieuwsbericht, etc. opiniëren beschouwing, recensie, etc. overtuigen betoog, redactioneel commentaar, etc. activeren poster, flyer, etc.
6
4. Tekst en publiek Voor welke lezers een tekst bedoeld is kun je zien aan: het onderwerp de inhoud de bron het taalgebruik de toon de lay-out
7
Tekstopbouw Hoofdstuk 2
8
1. De indeling van een tekst
de inleiding aandacht trekken: actualiteit, geschiedenis, anekdote, voorbeeld, belang voor de lezer onderwerp (soms) opbouw van de tekst het middenstuk structurerende zinnen, alineaverbanden en signaalwoorden, typografische kenmerken het slot conclusie/hoofdgedachte, samenvatting, aansporing, afweging, toekomstverwachting signaalwoord: kortom, ten slotte, dus
9
2. Vaste tekststructuren
Als je de tekststructuur herkent, wordt de tekst duidelijker en begrijpelijker argumentatiestructuur aspectenstructuur probleem/oplossingstructuur verklaringsstructuur verleden/heden(/toekomst)structuur voor- en nadelenstructuur vraag/antwoordstructuur
10
3. De alinea kernzin = de belangrijkste zin van de alinea
(hoofdgedachte) Welke zin is de kernzin? eerste zin tweede zin (als eerste zin = structurerende zin) laatste zin
11
4. Tekstverbanden (1van2) Verbanden tussen alinea’s, zinnen of soms zelfs binnen zinnen herken je aan signaalwoorden. opsommend verband ook, ten eerste, verder, etc. tegenstellend verband maar, echter, toch, etc. chronologisch verband eerst, dan, toen, etc. oorzakelijk verband (oorzaak-gevolg) doordat, daardoor, zodat, etc. toelichtend verband (voorbeeld) zo, bijvoorbeeld, zoals, etc. voorwaardelijk verband als, indien, wanneer, etc.
12
4. Tekstverbanden (2van2) vergelijkend verband zoals, net (zo)… als, evenals, etc. redengevend verband (argument) daarom, omdat, dus, etc. doel-middelverband om te…, opdat, daarvoor, etc. toegevend verband ook al, weliswaar, hoewel, etc. samenvattend verband kortom, samengevat, al met al, etc. concluderend verband dus, daarom, kortom, etc.
13
Oefenen met teksten Hoofdstuk 3
14
1. Mengvormen van tekstsoorten
Twee tekstsoorten waarvan er een overheerst: een beschouwende tekst met uiteenzettende elementen; een betogende tekst met beschouwende elementen; een betogende tekst met uiteenzettende elementen; een uiteenzettende tekst met beschouwende elementen.
15
2. Teksten beoordelen Vorm je mening door te letten op: auteur
publicatieplaats (bron) actualiteit gebruikte bronnen objectiviteit (alleen bij beschouwingen) correctheid van de argumentatie (alleen bij betogen)
Verwante presentaties
© 2024 SlidePlayer.nl Inc.
All rights reserved.