Download de presentatie
1
Sessie Frans HZS L. Van Son
2
1. Mannelijk of Vrouwelijk?
Volgende woorden zijn altijd vrouwelijk, al gaat het om een man: Une brute, une personne, une vedette, une victime, une dupe, une recrue, une sentinelle Volgende woorden zijn altijd mannelijk, al gaat het om een vrouw: Un agent, un chauffeur, un facteur, un ingénieur, un soldat, un témoin, un assassin, un bandit, un mannequin
3
1. Mannelijk of Vrouwelijk?
Sommige woorden behouden de mannelijke vorm maar passen het lidwoord/voornaamwoord aan: Le/la juge ; le/la médecin ; le/la ministre ; le/la propriétaire Aan de uitgang (terminaison) van een woord kun je ook zien of het mannelijk of vrouwelijk is. Leer welke uitgangen vrouwelijk zijn en welke de uitzonderingen zijn voor m/v (p.10-13)
4
2. Mannelijk en Vrouwelijk
Pagina’s 15-18 Let in het bijzonder op de adjectieven met 2 mannelijke vormen (17): Un beau garçon, un bel homme Un nouveau bâtiment, un nouvel adjoint Un vieux château, un vieil espoir Un fou rire, un fol amour
5
3. Plaats van het adjectief
Pagina 25: hetzelfde adjectief kan een andere betekenis hebben naargelang de plaats (voor of na het substantief. Ex. Mon propre pantalon vs. un pantalon propre
6
4. Persoonlijke voornaamwoorden
Een voornaamwoord is een woord dat een naamwoord vervangt. Bv. Paul geeft het boek aan Marie Hij geeft het aan haar. Hoeveel kinderen hebt u? Ik heb er twee. Kom je van Leuven? Ja, ik kom er net van. Denk je aan de boodschappen? Ja, ik denk eraan! Overzicht persoonlijke voornaamwoorden: p.36
7
C.O.D. of C.O.I. ? Om het C.O.D. (lijdend voorwerp) te vinden, stel je de vraag “wat/wie” bij het werkwoord: Hij drinkt een pint. Wat drinkt hij? Een pint=COD Hij scheert zich. Wat/wie scheert hij? Zich(zelf) =COD
8
C.O.D. of C.O.I. ? Om het C.O.I. (meewerkend voorwerp) te vinden, stel je de vraag “voor wie/aan wie” bij het werkwoord: Ik geef een cadeau aan mijn zus Ik geef wat? Een cadeau = COD Ik geef een cadeau aan wie? Aan mijn zus = COI
9
C.O.D. of C.O.I. ? Ik vraag me af wat hij doet.
Ik vraag me af wat? Wat hij doet = COD Ik vraag af wat hij doet aan wie? Me = COI Met het voorzetsel à (aan) heb je een COI: Je parle à mon frère Je lui parle J’écris à mes parents Je leur écris
10
C.O.D. of C.O.I. ? Venez, les enfants! Grand-père vous offre des chocolats. vous = COI Il te vend sa maison. te = COI; sa maison = COD Tu me sers un cognac? me = COI; un cognac = COD Vous m’écoutez? me = COD Tu le visites souvent? le = COD Tu lui rends souvent visite? lui = COI
11
Y en EN Y vervangt à, en + voorwerp:
Je pars en Alsace/à Paris dans quinze jours J’y pars dans quinze jours. Je pense tout le temps au boulot J’y pense tout le temps. !!! Je pense tout le temps à ma femme Je pense tout le temps à elle
12
Y en EN EN vervangt de + voorwerp en hoeveelheden
Je reviens de Liège J’en reviens Tu lui as parlé de notre affaire? Oui, je lui en ai parlé. Vous avez plusieurs exemplaires? J’en ai plusieurs. Vous voulez une boîte? Donnez m’en deux svp.
13
VOLGORDE VOORNAAMWOORDEN
Pagina’s Aandacht voor het synthese schema p.42 Ne + voornaamwoord(en)+vervoegd ww.+ pas Je ne le lui raconterai pas. Tu ne me l’as pas demandé. Ne le faites pas. Vous ne vous êtes pas trompés. Ne vous retournez pas!
14
5. L’ACCORD DES VERBES PRONOMINAUX
Les verbes pronominaux zijn de werkwoorden met “se” in de infinitief: se baigner, se raser, se rappeler Voor de passé composé worden zij altijd met être vervoegd: Elle s’est réveillée à 7h. Nous nous sommes couchés à minuit. Je me suis intéressé(e) à l’art contemporain.
15
5. L’ACCORD DES VERBES PRONOMINAUX
De participe passé wordt aangepast als het voornaamwoord (me, te, se, nous, vous, se) een COD is. Wanneer je een andere COD (wat?) vindt na het werkwoord, moet je niet aanpassen. Elle s’est lavée Elle s’est lavé les cheveux les cheveux = COD Ils se sont salués Ils se sont donné la main. la main = COD
16
5. L’ACCORD DES VERBES PRONOMINAUX
Dit is dezelfde regel als bij de passé composé wanneer je “avoir” gebruikt: alleen als de COD vóór het werkwoord staat, wordt de participe passé aangepast. p. 206 C’est la lettre que j’ai envoyée la lettre=COD Ils se sont envoyé la lettre la lettre=COD: se=COI Ils se la sont envoyée la=COD; se=COI
17
6. LES TEMPS Overzicht p. 78-79 Indicatif présent/O.T.T. je prends
Passé composé/V.T.T. J’ai pris je suis venu Imparfait/O.V.T. Je prenais Plus-que-parfait/V.V.T. J’avais pris j’étais venu
18
6. LES TEMPS Futur simple/O.Toek.T. Je prendrai
Futur antérieur/V.Toek.T. J’aurai pris je serai venu Passé simple: de meest verleden tijd, wordt enkel schriftelijk formeel en literair gebruikt. je pris j’eus pris
19
6. Passé composé of imparfait?
Voltooide actie of feit: J’ai acheté une voiture. Aangegeven tijdsduur: Il a regardé la télé toute la soirée. Precies moment: En 1830, l’indépendance a été proclamée. Opeenvolgende acties: Il est entré, il a mis ses clés sur la commode et s’est assis.
20
6. Passé composé of imparfait?
L’imparfait Een gewoonte: Martin se réveillait tous les matins à 6 heures. Een verleden situatie of beschrijving: A cette époque, il était déjà vieux et malade. La fête battait son plein quand l’orage a éclaté. Tout le monde s’est précipité à l’intérieur pour se protéger de la pluie mais c’était trop tard, nous étions tous trempés jusqu’aux os. Nous avions froid mais un bon petit vin nous a vite réchauffés.
21
6. LES TEMPS Le conditionnel = voorwaardelijke wijs zou
le futur zal Conditionnel présent: je prendrais Conditionnel passé: j’aurais pris Het gebruik van de cond. is hetzelfde als in het nederlands en wordt ook gebruikt om een vraag beleefder/zachter te stellen: Zou u achteruit willen gaan? Pourriez-vous reculer?
22
Constructie met si/als
Wanneer si “als” betekent, wordt het nooit gevolgd door een futur of een conditionnel! Als ik geld heb, koop ik een auto. Si j’ai de l’argent, j’achète/j’achèterai une voiture. Als ik geld zou hebben, kocht ik een auto. Si j’avais de l’argent, j’achèterais une voiture. Als ik geld zou gehad hebben, had ik een auto gekocht. Si j’avais eu de l’argent, j’aurais acheté une voiture.
23
Constructie met si/als
Bijzin Hoofdzin Si + ind.prés. Ind.prés./Futur simple Si + imparfait Cond.prés. Si + plus-que-parfait Cond.passé
24
L’IMPÉRATIF 3 vormen: Pars! Vertrek! Partons! Laat ons vertrekken!*
Partez! Vertrek! (aan u of jullie gericht) * En dus niet: laissons-nous partir!
25
7. LE SUBJONCTIF p De subjonctif wordt in enkele gevallen zelfstandig gebruikt (153, A) maar meestal verschijnt hij in de bijzin na que. Wordt gebruikt om het volgende uit te drukken: Wil/wens en noodzakelijkheid Twijfel en mogelijkheid Gevoelens
26
7. LE SUBJONCTIF Wordt gebruikt na bepaalde bijwoorden in bijzinnen die een doel, voorwaarde, tegenstelling, … uitdrukken. Verschil Indicatif/Subjonctif: Bij de indicatif gaat het om de realiteit, Bij subjonctif gaat het over wenselijkheid, mogelijkheid, onzekerheid en gevoelens. Denk aan de link subjonctif- subjectief!
27
7. LE SUBJONCTIF Speciaal gebruik: in de relatieve/betrekkelijke bijzin, bv. een man die werkt, een boek dat spannend is. De subjonctif wordt gebruikt om aan te duiden dat men een bepaalde kwaliteit of eigenschap vooropstelt. Ik zoek iemand die de software kent. Je cherche quelqu’un qui connaisse le logiciel. Hij wil een secretaresse die meertalig is. Il veut une secrétaire qui soit plurilingue.
28
Let op het verschil indicatif/subjonctif:
Il a acheté une voiture qui a 7 places Il aimerait acheter une voiture qui ait 7 places. Nous avons vu une maison qui est assez grande pour nous tous. Nous avons besoin d’une maison qui soit assez grande pour nous tous.
Verwante presentaties
© 2024 SlidePlayer.nl Inc.
All rights reserved.