Woordsoorten Maud Hutten.

Slides:



Advertisements
Verwante presentaties
Redekundig ontleden Over waarom, wat en hoe....
Advertisements

Met symbolen van Montessori
Herhaling van hoofdstuk
Uitleg meewerkend voorwerp (mv)
naamwoordelijk gezegde
Het onderdeel grammatica begint op blz. 206
Taaloefeningen.
Grammatica hst. 1 t/m 3 Woordsoorten Zinsdelen PV H1 WG LW H. 1 NG BNW
Persoonsvorm Saskia Hoekx.
Voorzetsels.
Een zoon vraagt aan zijn vader : “Pap, wat is eigenlijk POLITIEK ?”
Bezittelijk voornaamwoord
Uitleg bijvoeglijke bepaling (bvb)
Grammatica Nederlands
Nederlands Woordsoorten.
WERKWOORDSPELLING Hoe doe je dat ?.
Taaloefeningen.
Taaloefeningen.
Taaloefeningen.
Brugklas Werkwoordspelling.
Taaloefeningen.
Taaloefeningen.
Taaloefeningen.
Taaloefeningen.
Uitleg persoonsvorm (pv)
2. Grammatica en spelling
Taaloefeningen.
Wat gaan we doen vandaag?
Hoofdstuk 4 Grammatica woordsoorten
GRAMMATICA Groepjes woorden uit een zin die bij elkaar horen:
Hij,ze,hem,haar,zijn,deze,dit,die,dat
Wat zijn verwijswoorden en hoe gebruik je die?
Taaloefeningen.
Woordsoorten benoemen
Woordsoorten benoemen
Nederlands Woensdag 6 januari 2va.
 Bepaald?  Bepaald:De het  Bepaald: de het  Onbepaald?
VRIJDAG 4 MAART NEDERLANDS. PROGRAMMA 15 minuten lezen Herhalen hoofdstuk 4 Oefeningen maken (TEST of oefenen op de site NN)
NEXT LW 2 Bijv.nw. 3 Zelfst. nw. 4 PV 5 Ond Taal Team 1 Team 2 Team 3 Team 4 Team 5 Team 6.
Lidwoord Bijvoeglijk naamwoord Zelfstandig naamwoord
Werkwoordspelling -d of –t?
WERKWOORDELIJK GEZEGDE
Werkwoordsvormen, voorzetsels en voegwoorden
Grammatica zinsdelen H1 t/m H6
Aanwijzend voornaamwoord Bezittelijk voornaamwoord 2 Voornaamwoorden.
Bijvoeglijk naamwoord
Wat is de infinitief? Van Dale: de onverbogen vorm van het werkwoord
Grammatica woordsoorten H1 t/m H6
De grote Grammatica woordsoorten Quiz!
PERSOONLIJK EN BEZITTELIJK VOORNAAMWOORD Hoofdstuk 3 Grammatica woordsoorten © Noordhoff Uitgevers bv havo/vwo 2E.
GRAMMATICA BLOK 1 T/M 4 Uitleg en voorbeelden Woordsoorten Basis leerjaar 4.
Grammatica woordsoorten H1 t/m H6
Betrekkelijk voornaamwoord
Hoofdstuk 3 Grammatica woordsoorten
Woordbenoemen Groep 6 en 7.
Zelfstandig naamwoord
Hoofdstuk 1 Grammatica woordsoorten
Verschil: redekundig en taalkundig ontleden
Werkwoordspelling. Werkwoordspelling Tegenwoordige tijd Als de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd staat, kun je kiezen uit drie vormen: 1 = ik-vorm.
Hoofdstuk 2 Grammatica woordsoorten
Persoonlijk voornaamwoord
Bezittelijk voornaamwoord
Grammatica hoofdstuk 1.
Grammatica woordsoorten
Extra oefenen Hoofdstuk 1 & 2 Ta!ent: Grammatica & Spelling
GRAMMATICA Unit 3 klas 2 Aanwijzende voornaamwoorden, bezittelijke voornaamwoorden, de voltooide tijd en het lidwoord a/ an.
Woordsoorten: Lidwoorden
Hoofdstuk 5 Grammatica woordsoorten
Woordbenoemen Zelfstandig naamwoord, eigennaam, lidwoord, bijvoeglijk naamwoord, voorzetsel, telwoord.
WOORDSOORTEN HAVO-2.
Transcript van de presentatie:

Woordsoorten Maud Hutten

Aristoteles https://www.youtube.com/watch?v=hRx7fdbxNPI Alexander de Grote wilde dat iedereen Grieks sprak. -Nodig: een systeem om woorden te groeperen (leert gemakkelijker). Ook: Taal beter begrijpen. 6000 talen wereldwijd. Overal een verschil tussen naamwoorden en werkwoorden.

Woordsoorten volgens Aristoteles: naamwoorden, werkwoorden en verbindingswoorden.

Woordsoorten nu Zelfstandig naamwoord (=ZN): namen van mensen, dieren, dingen, begrippen. Kenmerk: je kunt er de, het of een voor zetten. Voorbeelden: Rozalie, kip, lepel, impulsiviteit

2. Lidwoorden (=LW) de, het, een

3. Bijvoeglijk naamwoord (=BN) Bijvoeglijke naamwoorden zeggen iets over een zelfstandig naamwoord. Ze staan vaak voor het ZN. De aardige jongen loopt naar de grote, overdekte markt en koopt daar een klein konijntje voor zijn oudere zus. Het computerspel is leuk.

4. Werkwoord (=WW) Een werkwoord zegt wat er gebeurt of wat iemand doet. Werkwoorden kun je vervoegen. Er zijn hele werkwoorden (=infinitief), persoonsvormen, en voltooid deelwoorden.

Schema heel werkwoord ik-vorm (= voorbeeld van een persoonsvorm) voltooid deelwoord lopen loop gelopen vinden vind gevonden staan sta gestaan

5. Voorzetsels (=VZ) Alles wat je voor … het kooitje of … de vakantie kunt zetten. Voorbeelden: in, op, achter, uit, vlakbij, bij, naast, na, naar, onder, over, met, van… Zie voor de hele lijst Wikipedia: https://nl.wikipedia.org/wiki/Lijst_van_Nederlandse_voorzetsels Het is een gesloten groep. Er komen geen nieuwe voorzetsels bij.

6. Telwoord (=TW) Niet alleen het aantal, maar ook de rangorde. Voorbeelden: vier, honderdste, eerste, laatste, zoveelste, enkele, weinig, veel…. 530 0 vijf honderd dertig 0 vijfhonderd dertig X vijfhonderddertig

7. Persoonlijk voornaamwoord (=PSV) ik mij, me jij jou, je hij, zij, het, u hem, ’m, haar, ’r, d’r, het, ‘t, u, wij ons jullie zij (meervoud) hen Een verwijzing naar een persoon of ding. Deze tas is van mij. Deze agenda is van jou. Zij gaat naar de markt. Deze auto is van ons. Houden jullie van Snickers? Die mobiel is van hen.

8. Bezittelijk voornaamwoord (BZV) Achter een bezittelijk voornaamwoord staat altijd een zelfstandig naamwoord. mijn fiets de/het mijne jouw tablet / je tablet de/het jouwe zijn cd de/het zijne haar haren de/het hare uw aktetas de/het uwe ons huis / onze kat (ligt aan het lidwoord) de/het onze jullie huur die van jullie hun schuur die van hen

Zijn er nog vragen?