Bijles Pathologie. Welkom Wie ik ben Wat gaan we doen deze les?

Slides:



Advertisements
Verwante presentaties
De bloeddruk.
Advertisements

Bloedsomloop Rode kleur: met veel zuurstof = zuurstofrijk
Thema 3 Bloedsomloop.
Immuniteit 5H.
Afweersysteem (1): Complex systeem dat pathogenen (ziekteverwekkers) kan buiten houden en opruimen Het lichaam heeft drie verdedigingslinies. Allereerst.
Bloed en lymfe Blz. 39.
Bloedsomloop.
Het hart En werking.
Tegen ziekteverwekkers
Weefselvloeistof en lymfe
Samenhang tussen stelsels
Afweersysteem Aspecifieke afweer (= tegen verschillende ziekteverwekkers) Mechanisch: huid, slijmvliezen Chemisch: maagsap Koorts: versnelt afweerreacties.
Transport Bs 1&2 Bloed en bloedsomloop. Transport van stoffen Klein afstanden: van cel tot cel –DIFFUSIE Bloedsomloop (mens) –Dubbele bloedsomloop Grote.
Transport Bloed en bloedsomloop Informatie en animaties over het bloed.
Uitscheiding 6A.
Samenvatting Bloedsomloop
Het hart Een holle spier, die door geregeld samen te trekken, bloed door het lichaam pompt (6 L / minuut)
De Bloedsomloop Basisstof 6: Uitscheiding Basisstof 7: Weefselvloeistof en Lymfe Basisstof 8: Antistoffen.
De bloedsomloop Basisstof 1 t/m 5.
Paragraaf 10.3 Cellen in Bad.
Bloedvatenstelsel 5Havo.
Afweer.
Afweersysteem Aspecifieke afweer (= tegen verschillende ziekteverwekkers) Mechanisch: huid, slijmvliezen Chemisch: maagsap Koorts: versnelt afweerreacties.
Renine Angiotensine Aldosteron systeem
Basisstof 7: Weefselvloeistof en Lymfe Basisstof 8: Antistoffen
TRANSPORT.
Thema 5: Transport HAVO 5 Boek: Biologie voor jou Deel: Havo B deel 2.
Hoofdstuk 8 Paragraaf 2.
Paragraaf 4 Bloed stroomt
Het bloed kruipt waar het niet gaan kan
Bloedsomloop.
TRANSPORT Thema 5.
Samen met de website van:
De afweer van je lichaam
Bloedvatenstelsel Functie Vervoer zuurstof en koolstofdioxide
Samen met de website van:
HAVO 5 Boek: Biologie voor jou Deel: HAVO B deel 2
5 Transport ©JasperOut.nl.
Primaire en secundaire immuunreactie 1 Bij het eerste contact tussen het waterpokkenvirus en B-cellen worden geheugen B-cellen en plasmacellen.
H8 Bloedsomloop 8.1 t/m 8.5.
Les 3: Orgaanstelsels a - Hart en bloedvaten. Even ter info: Water(H 2 O) Mens is 60% water ± 42 liter Bloed: 5 – 6 liter Water is oplosmiddel, transportmiddel,
Waar is het voor? Hoe werkt het ook alweer?
TRANSPORT VO-CONTENT Leren voor SO1: Dia 2 t/m 14
De Bloedsomloop Bram Janssens.
Anatomie en Fysiologie
Hst. 2 Het circulatieapparaat
Thema 4 De Bloedsomloop handboek vanaf blz. 117 werkboek vanaf blz. 112 Ik van binnen, als intro play: ik van binnen.
Grote en kleine bloedsomloop Hart en bloedvaten
Ademhaling en bloed.
3. Het urinevormend apparaat
Inwendig milieu – zit in bloed en cellen
H10 Gezondheid.
Blok 3 Gezondheid en gedrag
§9.4 Je bloed stroomt Bladzijde 75.
De bloedsomloop Hoofdstuk 3.
Samen met de website van:
De bloedsomloop Waarom hebben we een bloedsomloop:
Bloeddruk Systolische bloeddruk – bovendruk Diastolische bloeddruk - onderdruk 120 mm Hg 80 mm Hg Het moment dat de druk het hoogst is Het moment dat de.
AFWEER.
Het circulatieapparaat
Bloedsomloop.
Ademhaling en bloed.
Rond je cellen (BS 9.5).
Bloed en afweer Bloed = weefsel: Cellen en tussencelstof (= plasma)
Hart- en bloedvaten D17vab
Medische kennis Hart- en bloedvaten.
Bloedsomloop Circulatie systeem.
Transcript van de presentatie:

Bijles Pathologie. Welkom Wie ik ben Wat gaan we doen deze les?

Het bloed, uit welke delen is het opgebouwd + functies Bloedplasma (55%) Bloedcellen en celfragmenten (45%) In totaal gemiddeld 5 liter

Bloed (%) Samenstelling % Soorten (%) Functies Opmerkingen Plasma (55%) Plasma eiwitten 7% Albuminen (60%) Leveren bijdrage aan de osmotiche druk van plasma en het transport van slecht in water oplosbare stoffen Globulinen (35%) Transport ionen, en slecht in water oplosbare stoffen. Ook als antistof Fibrinogeen (4%) Kan worden omgezet in onoplosbare fibrine (stolling)   Regulerende eiwitten (1%) Enzymen, pro-enzymen etc. Andere opgeloste stoffen 1% Elektrolyten Belangrijk bij celactiviteiten Organische voedingsstoffen Energie en groei en onderhoud van cellen Organische afvalstoffen Vervoerd naar plaatsen van afval of uitscheiding Water 92% Transport van organische en anorganische moleculen, vaste bloedbestanddelen en warmte Vaste bestanddelen (45%) bloedplaatjes <0,1% Homeostase (constant houden intern milieu), klonteren samen en kleven aan bloedvatwand, initiëren stollingsfase Leukocyten Neutrofielen (50-70%) Fagocyteren in weefsels, afgeven cytotoxische enzymen en cellen In weefsels Eosinofielen (2-4%) Idem, maar voor met antistof omgeven cellen Basofielen (<1%) In weefsels geven histamine af ea ontstekingsbevorderende stoffen Monocyten (2-8%) Worden in weefsels macrofagen en fagocyteren dan Lymfocyten (20-30%) Specifieke afweer (lymfestelsel) In bloed en weefsels Erytocyten 99,9% Vervoer zuurstof en koolstofdioxide Blijven in bloed

De bouw en de verschillen van bloedvaten Arterie (slagader) Zuurstofrijk (uitz. In kleine bloedsomloop) Voortgestuwd door druk in het hart Functie: Zuurstof + voedingsstoffen naar organen Tunica interna, tunica media, tunica externa Hoge druk: 35 mmol/Hgdruk Vene (ader) Zuurstofarm (uitz. In kleine bloedsomloop Voortstuwing door samentrekken van spieren en kleppen Functie: transport terug naar het hart, CO2 en andere afvalstoffen. Lage druk: 18-2 mmol/Hgdruk Capillairen (haarvaten) Functie: uitwisseling van allerlei stoffen Alleen een tulica interna Minder hoge druk: 35-18 mmol/Hgdruk

Ligging en de functie van het lymfestelsel Lymfe en lymfevaten Transport lymfocyten, vloeistof en opgel. deeltjes terug uit weefsel, voedingsstoffen (vet) en hormonen naar bloed Lymfefollikels Verzameling lymfoid weefsel (geen kapsel) in dekweefsels Op de toegangsroute van pathogenen Tonsillen(“amandelen”), blinde darm Lymfoide organen Lymfeknopen Ontmoetingsplaats pathogenen en lymfocyten Zuiveren lymfe Thymus (zwezerik) Rijping T-cellen Milt Zuivering maar van bloed ipv lymfe)

Afweer, afweersysteem en afweerreacties Aspecifieke afweer Treedt op tegen alles dat lichaamsvreemd is. Fagocyterende cellen (opeten) Cytotoxische cellen (lek prikken) Specifieke afweer Treedt op tegen specifieke pathogene Humoraal: Virus komt binnen-> macrofaag eet het op -> presenteert antigen ->T-helpercel activeerd B-cellen -> B-cellen produceren antigen -> antigen aan de besmette cel ->fagocyterende cel ziet het antigen en fagocyteerd de besmette cel. Cellulair: Virus komt binnen-> macrofaag eet het op -> presenteert antigen -> t-helpercel word geactiveerd door A.P.C -> T-helpercel activieert T-cellen om de geiffecteerde cellen te doden.

Belangrijke cellen en weefsels Type afweer Aspecifiek Specifiek Afweerlinie 1e linie 2e linie 3e linie Belangrijke cellen en weefsels Huid Leukocyten: Slijmvliezen -fagocyten (neutrofielen, eosiofielen, monocyten) -Lymfocyten: Zuur -Basofielen -B-cellen Urine en talgproducten -NK-cellen -T-cellen Geheugen? Nee Ja Humoraal of cellulair? - B-cellen: humoraal T-cellen: cellulair Wapens, wat doen ze met de pathogenen? Barrière (huid, slijmvliezen) Fagocytose (fagocyten, opeten van de besmette cellen) Humoraal: antistoffen plakken op de besmette cellen (binden aan antigeenpresentatie op MHC). Hierdoor worden de cellen onschadelijk gemaakt en vallen macrofagen aan en fagocyteren ze de cellen. Reinigen en spoelen (klierproducten, talg, urine) Cytotoxie (NK-cellen,dood maken door celmembraan lek te prikken met bepaalde eiwitten)   Cellulair: cytotoxische T-cellen vallen cellen aan met het juiste antigeen op het MHC. Ze maken ze door lymfotoxine (verstoord stofwisseling), cytokinen (apaptose, genetische geprogrammeerde celdood), perforine (beschadigd celwand) Doden (maagzuur) Versterken reactie (basofielen, zorgen ervoor dat andere leukocyten weten dat ze moeten komen en bevorderen de ontstekingsreactie) Belangrijke eigenschappen? Eerste verdediging, zuivert de meeste pathogenen Valt alles aan wat vreemd is. Specifiek, veelzijdig, geheugen, tolerant voor eigen weefsels Opmerkingen MHC1:afwijkende cel MHC2:antigeenpresentatie van gefagocyteerde cel Verschillende soorten B- en T-cellen heb je nodig.

De drie belangrijkste verstoringen van immuniteit Allergie Ongevaarlijke stoffen die ons lichaam bij een allergie wel zien als gevaarlijke stoffen. Bloedvaten worden wijder door histamine Eerste keer reactie minder heftig Auto-imuunziekte Je eigen lichaam valt je eigen lichaam aan. B-cellen reageren op lichaamseigen antigenen Immunodeficiëntieziekten HIV, het immuunsysteem is niet meer in staat om besmettelijke ziekte te bestrijden.

Immunisatie Passief Actief Het inspuiten van antilichamen. Inspuiten met verzwakte ziekteverwekker -> reactie komt op gang -> er ontstaan geheugencellen

Pathogenen Virus Bacterie Schimmel Parasiet DNA/ RNA en eiwit, geen volledige cel Bacterie Eencellige prokaryoot Schimmel Fungi Parasiet Kan meercellig zijn, eukaryoot

Wijze van overdracht Horizontaal Verticaal Direct contact Indirect Door aanraking, lucht, of druppels (nies) Indirect Via een oppervlak Verticaal Van moeder op kind

Voorbeeld Salmonella Overdracht Incubatietijd Klachten (2-3 dagen) Zit in rauwe dierlijke producten Mensen kunnen drager zijn Overdracht Rauw vlees Onhygiënisch handelen Incubatietijd 13-36 uur Klachten (2-3 dagen) Diarree Buikpijn Koorts Advies Voldoende drinken rust

Hart, nieren en bloeddrukregulatie De ligging en anatomische structuren van het hart benoemen Het bloed gaat van rechts naar links door je hart. Rechts boezem (atrium/atria) en Rechts kamer (Ventrikel) Linker Boezen (atrium/atria) en linker kamer (Ventrikel)

Het hart Slagaders gaan er altijd uit -> kamer/ventrikel uit Aders gaan er altijd in -> boezem/atrium in AV kleppen -> 2 kleppen (Tussen atrium en ventrikel). HM kleppen -> 3 kleppen (in slagaders).

Hartcyclus: systole van atria begint Atria trekken samen -> ventrikels vullen zich extra met bloed

Hartcyclus: systole van atria eindigt boezemdiastole begint

Ventriculaire systole, eerste fase Stijgende kamerdruk -> AV kleppen dicht

Ventriculaire systole, tweede fase Stijgende kamerdruk -> halvemaanvormige kleppen open -> bloed in arteria

Ventriculaire diastole begint Kamers ontspannen -> halvemaanvormige kleppen dicht -> bloed stroomt boezems in

Ventriculaire diastole, later Hart helemaal ontspannen -> kamers stromen passief vol

De weg die het bloed aflegt in de grote en kleine bloedsomloop beschrijven. Kleine bloedsomloop: Rechterkamer(ventrikel) -> Longslagader (arterie) -> Longcapillairen (longen) -> Longader (vene) -> Linkerboezem (atrium) Grote bloedsomloop: Linkerkamer -> Aorta -> organen -> bovenste/onderste holle ader -> Rechterboezem

De relatie tussen bloeddruk, vaatweerstand en hartminuutvolume

De relatie tussen bloeddruk, vaatweerstand en hartminuutvolume Q = P / R Q is de bloedstroom (het hartminuutvolume; HMV (5000 ml/min)) Afhankelijk van hoe hard het hart werkt P het drukverschil, is bloeddruk, is in principe constant (namelijk 120/80 mmHg) R de weerstand van het vat = lengte en diameter van het vat Afhankelijk van het ontspannen of samenknijpen van de bloedvaten STROOM = DRUK/WEERSTAND DRUK = STROOM x WEERSTAND Q R

R gelijk P? Q P? R gelijk Q = P / R P= Q X R Als HMV (Q) toeneemt En de vaten (R) onveranderd blijven Zal de bloeddruk (P) …..

Q = P / R P? Q gelijk R P? Q gelijk Als HMV (Q) gelijk blijft En de vaten samen knijpen (R +) Zal de bloeddruk (P) ….

Doorbloeding en bloedruk wordt gereguleerd door? Neuraal: Het autonome zenuwstelsel Parasympatisch-systeem (wanneer je niets doet) acetylcholine->bloedvat verwijd->hartslag lager Orthosympatisch-systeem (actief) ->adrealine->bloedvat vernauwing-> bloeddruk omhoog Hormonaal: Het RAAS-systeem (P+) Daling bloeddruk Nieren krijgen hiervan een seintje Renine wordt geproduceerd Renine zet angiotensinogeen om in angiotensine 1 ACE zet angiotensine 1 om in angiotensine 2 Angiotensine 2 zorgt voor vaatvernauwing (R+), Neurohypofyse: afgifte ADH(Q+), bijnieren: afgifte aldosteron (Q+)

De bouw en de ligging van de nieren en urinewegen Deze moet je kennen Arteriolen 2 Nierslagader 3 Nierbekken 6 Ureter 7 Kleine nierkelk (calix minor) 8 Vena interlobularis 12 Nefronen 13 Grote nierkelk (calix major) 15 Niermerg (medulla) 16

De nefron https://www.youtube.com/watch?v=YOFCg_Ga-wQ Water Glomerulus (met kapsel van Bowman) Filtratie 1200 ml plasma/minuut Ook eiwitten, vetzuren en vitamines, glucose Proximale tubulus Terugresorptie 70% volume: water, organische voedingsstoffen, plasma-eiwitten Distale tubulus Selectieve terugresorptie Na tegen K (oiv Aldosteron) De nefron Aldosteron: zorgt dat meer natrium geresorbeerd dus ook meer terugresorptie van H20 door osmotische werking interstitium water retentie (oftewel: minder plassen) Verzamelbuis Variabele terugresorptie H20 (oiv ADH) Variabele terugresorptie/afgifte Na, K, H, HCO3- ADH: maakt verzamelbuis meer doorlaat baar voor H2O  forse terugresorptie van H2O door osmotische werking interstitium water retentie (oftewel: minder plassen) Lis van Henle Dalend: terugresorptie water Stijgend: terugresorptie Na en Cl Water Opgeloste stoffen Voorurine Variabel https://www.youtube.com/watch?v=YOFCg_Ga-wQ

Urinaire stelsel, handhaving van het milieu interieur Functie: Uitscheiden van organische afvalstoffen Nieren: productie urine Ureter: vervoeren urine van nieren naar blaas Vesica urinae: Blaas voor opslag urine Urethra: Vervoert urine van de blaas het lichaam uit   Urine weg: Nefron Verzamelbuis Calix minor Calix major Nierbekken Urether

Oorzaken, gevolgen en behandeling hypertensie Natriumrijk en kaliumarm voedsel  vasoconstrictie (R) Alcoholgebruik  sympatische activiteit ↑ (Q +R) Roken  vasoconstrictie (R) + verhoging van de hartslagfrequentie (Q) Ziekte, bijvoorbeeld door vernauwingen in één of beide nierslagaders (nierarteriestenose) (Q) Hartfalen  tegen een hogere weerstand in, door het lichaam pompen (R) Hart- en vaatziekten (R) Hartritmestoornissen (Q)

Oorzaken, gevolgen en behandeling hypertensie Slagaderverkalking Hartproblemen Beroerte Behandeling Matiging van het alcoholgebruik. Inname1,5 gram natrium /dag; 4,7 gram kalium/dag) . Gewichtsverlies. Matiging inname vetten ACE remmers (RAAS-systeem)

Atherosclerose LDL hoopt zich op in Tunica Interna Andere bloedcellen en voedingsstoffen hopen op Er onstaat een plaque Gevolg-> Ischemische ziekte

Ischemische hartziekten Stabiele angina pectoris Acuut coronair sydroom Acuut myocard Infarct Instabiele angina pectoris IAP Ischemische hartziekten Stabiele angina pectoris Acuut coronair syndroom (ACS) Instabiele angina pectoris (IAP) Acuut Myocard Infarct (AMI)

Stabiel Stabiele angina pectoris – klachten bij inspanning (pijn/drukkend gevoel op de borst) Typische klachten Onaangenaam, meest retrosternaal gelokaliseerd, drukkend gevoel (of (pijn)klachten stralend uit naar kaak, schouder, rug of arm) en/of dyspneu of vermoeidheid Treden met name op bij inspanning, emotie, overgang van warmte naar koude of na zware maaltijden. De classificatie van de New York Heart Association (NYHA): klasse 1: geen klachten of alleen klachten bij excessief zware inspanning; klasse 2: in het dagelijks leven geen klachten, maar wel bij flinke inspanning; klasse 3: klachten bij normale dagelijkse activiteiten; klasse 4: klachten bij geringe inspanning en in rust.

Accuut coronair syndroom Instabiele angina pectoris In korte tijd in ernst toenemende angina pectoris (hartpijn) Progressieve (ernstig) ischemie door plaque met bijkomende vorming van trombi en vasoconstrictie Nog voldoende coronaire bloedvoorziening om een infarct te voorkomen Myocardinfarct Trombose in grote coronair arterie, waardoor de bloedtoevoer van het achterliggend myocard wordt verminderd, leidend tot ernstige ischemie en necrose.

Behandeling ACS Medicatie: Invasief: Direct naar het ziekenhuis Bestrijden van de symptomen Bèta-blokkers Nitraten Stabilisatie van de plaque (verspreiden) Heparine (antistolling) Aspirine (antistolling) Invasief: Stent Dotter CABG (Coronary Artery Bypass Grafting)

Decompensatio cordis (hartfalen) Bij hartfalen is de afstemming tussen hartminuutvolume en lichaamsbehoefte verstoord t.g.v.: Verminderde functie van de hartspier coronaire aandoeningen myocarditis gedilateerde cardiomyopathie Hypertrofie door druk- of volume-overbelasting hypertensie klepgebreken Instroombelemmering in het hart ritmestoornissen

Hartfalen: Symptonen Zuurstofgebrek: Vermoeidheid Kortademigheid (vooral bij inspanning) Koude handen en voeten Vergeetachtigheid en gebrek aan concentratie + klachten afhankelijk van het deel van de circulatie dat niet meer goed wordt weggepompt

Verklaring symptomen hartfalen links Linkerventrikel pompt minder goed Vochtophoping in kleine bloedsomloop (longen) Vocht uit de kleine bloedvaten lekt naar de longen  Kortademigheid die toeneemt bij plat liggen! Kriebelhoest

Verklaring symptomen hartfalen rechts Rechterventrikel pompt minder goed Vochtophoping in grote bloedsomloop Vocht lekt uit de kleine bloedvaten  Oedeem in buik, benen en voeten

Succes met jullie Tentamen! Vergeet niet de artikelen van blackboard te lezen!! Zijn er nog vragen? Tips Filmpjes Tekenen