Question tags.

Slides:



Advertisements
Verwante presentaties
Grammar Chapter 4 – G3 Aangeplakte vragen = Question tags.
Advertisements

Voltooid tegenwoordige tijd
Voorbeeld: I walk He walks You walk She walks
Grammar Chapter 1-G3 Vragen.
Instructie grammatica
You do remember, don’t you?
In het Nederlands antwoord je vaak heel kort:
Question Tags unit 6 gr 2.1.
Everything you need to know for your test in the test week!
RWW unit 6 Passive-de lijdende vorm Vergelijk deze zinnen:
Interrogative sentences
Grammar Chapter 6 G 3 Some en Any. Some en Any In klas 1 heb je al iets over some en any geleerd, nl dat beide woorden te maken hebben met een onbepaalde.
Woordvolgorde met woorden van tijd
In deze powerpoint vind je basis-grammatica: zaken die je na 3 onderbouwjaren eigenlijk niet onbekend voor mogen komen. Klik op een van onderstaande onderwerpen.
Chapter 5 Hit the road Grammar Stepping Stones 2 kgt.
Vragen stellen Vormen van ‘to be’ kunnen de enige werkwoorden in de vraagzin zijn. Ben ik je beste vriend? Am I your best friend?
Future (toekomst) Je krijgt 2 verschillende vormen van Future.
Past Simple Onvoltooid verleden tijd Regelmatige werkwoorden:
Year 1 Grammar 4.1 NL: ik ENG: “I” is overal met een hoofdletter.
Plaats van always (altijd), usually (meestal), often (vaak), normally(normaal gesproken), never (nooit) Bijwoorden als always, usually, often, normally.
Grammar 4.2 Will, shall & to be going to
Question-tags toch? is het niet? nietwaar? hè? is het wel?
Woordvolgorde Bepaling van tijd.
De aktieve tijd Nehalennia VMBO 2 M. Jeras.  I sit in the classroom  Of:  I am sitting in the classroom.
Ontkenningen in de Past Simple
Vragende/ontkennende zinnen. 1.Met behulp van to do Betalen wij de rekening? Do we pay the bill? Wij betalen de rekening niet. We do not pay the bill.
Present Simple Tegenwoordige Tijd.  Om aan te geven dat iets nu een gewoonte is. Er zijn een aantal woorden die aangeven dat het om een gewoonte gaat.
The Future Hoe spreek je over toekomstige activiteiten in het Engels?
All Right 1thv Unit 3 Grammar 4.2 Question tags (aangeplakte vragen)
Present Simple >< Present Continuous
Allesvoorengels.nl. 1. Wat betekenen aangeplakte vragen? 2. Aangeplakte vragen na am, is, are, can, could, will, have 3. Aangeplakte vragen na andere.
Allesvoorengels.nl. 1. Wat betekenen some en any? 2. Wanneer gebruik je some? 3. Wanneer gebruik je any? 4. Woorden met some en any erin 5. Samenvatting.
Allesvoorengels.nl. 1. Wat betekenen de werkwoorden (to) be en can? 2. Hoe maak je korte antwoorden met (to) be en can? 3. Oefeningen allesvoorengels.nl.
 Grammar year 1 Everything you need to know for your test in the test week!
Present perfect (voltooid tegenwoordige tijd). De present perfect simple bestaat uit een vorm van have + voltooid deelwoord. He has refused I have just.
 De actie is in het verleden begonnen en beëindigd  Duidelijke tijdsbepaling!!
Present perfect Voltooid tegenwoordige tijd. Bevestigende zinnen De present perfect bestaat uit have / has + voltooid deelwoord. I, you, we, they have.
Present continuous De tegenwoordige tijd met –ing vorm.
Ontwerpen Naam auteur(s) Drs. Nadine Kim de Boer Vakgebied Engels
De Onvoltooid Verleden Tijd
Bijwoorden van tijd allesvoorengels.nl.
Modal verbs.
ABILITY = IN STAAT ZIJN.
Present Simple (t.t.) allesvoorengels.nl.
Toekomende tijd: met “going to”
Ontkenningen in de Present Simple (t.t.)
Present simple Grammar.
Woordvolgorde in Engelse bevestigende en vragende zinnen.
Past Simple vs Present Perfect
Korte vragen aan het eind van de zin
Betrekkelijk voornaamwoorden
Unit 2 herhaling Goodmorning! Great to see you again :-) Get your workbook and take a seat.
Vragen in de Present Simple (t.t.)
Past simple vs Past continuous
Hulpwerkwoorden Hoofdwerkwoorden vs hulpwerkwoorden
Grammar in a Nutshell Skills 1.
Chapter 6 Sounds cool! Grammar Stepping Stones 2 t/hv.
Chapter 1 Looking back Grammar Stepping Stones 2 t/hv.
New Interface Grammar: Unit 1.
Chapter 1 Body and mind Grammar Stepping Stones 3gt
Video and Radio NU Engels unit 5.1.
NEW INTERFACE UNIT 2 : GRAMMAR
Chapter 3 Who dares? Grammar Stepping Stones 3 havo
Past Simple Wat is de Past Simple? Wanneer gebruik je de Past Simple?
Assignment: calling for a meeting about internet use at work
Chapter 5 Hit the road Grammar Stepping Stones 2 t/hv.
Chapter 6 Sounds cool! Grammar Stepping Stones 2 t/hv.
Hoe maak je zinnen vragend in het Engels.
Past simple vs present perfect
Past simple vs present perfect
Transcript van de presentatie:

Question tags

USE Een ‘ question tag’ korte vraag aan het einde van een zin. He won the prize, didn’t he? question tag We gebruiken een ‘ question tag ‘ om bevestiging te krijgen.

FORM 1. Je gebruikt een question tag aan het einde van de zin: He won the prize, didn’t he? question tag

FORM 2.a. NEGATIVE QUESTION TAG: 2.b. POSITIVE QUESTION TAG: Als de hoofdzin positief is, is de ‘ question tag’ negatief(er komt not achter het werkwoord): You have seen that film, haven’t you? + - 2.b. POSITIVE QUESTION TAG: Als de hoofdzin negatief is, is de ‘ question tag’ positief : You haven’t seen that film, have you? - + Als de hoofdzin een negatief woord bavat(never, hardly…), dan is de ‘ question tag’ positief : Ann never goes anywhere, does she?

FORM 3. Hoeveel werkwoorden staan er in de zin? Heeft een zin twee werkwoorden dan gebruik je het eerste werkwoord in de ‘question tag’ : I shouldn’t laugh, should I? Sarah was winning, wasn’t she? Heb je maar een werkwoord in de zin(en is dat geen vorm van to be) dan gebruik je het werkwoord to do. You live near here, don’t you? You turned left, didn’t you? Het onderwerp in de question tag is altijd de verkorte vorm van het onderwerp in de hoofdzin.

Form 3b. Staat er een werkwoord in de zin en is dat een vorm van to be, dan gebruik je dat werkwoord in de question tag. She is in love with you, isn’t she? They are a bit mad, aren’t they?

FORM 4. Er zijn uiteraard uitzonderingen!!: I am  aren’t I? I’m helpful, aren’t I? There is  isn’t there? There is a chemist’s near here, isn’t there? There are  aren’t there? There are many shops in the area, aren’t there? This is / That is  isn’t it? That’s your wife over there, isn’t it?