Brugklas Werkwoordspelling
Twee vragen In welke vorm staat het werkwoord? Persoonsvorm. In welke tijd staat de persoonsvorm? Tegenwoordige tijd. Verleden tijd. Voltooid deelwoord. Hele werkwoord = woordenboekvorm.
Persoonsvorm tegenwoordige tijd Enkelvoud: Stam: ik loop, werk, land. Stam + t: jij/je/hij/zij/u/het loopt, werkt, landt. Let op: als jij of je achter de pv staat, schrijf je alleen de stam: loop jij/je, werk jij/je, land jij/je (MAAR: loopt je broer). Meervoud: Hele werkwoord: wij/jullie/u/zij/ze lopen, werken, landen.
Persoonsvorm verleden tijd Enkelvoud: Als de laatste letter van de stam een van de medeklinkers in ‘t kofschip is, komt er –te in de verleden tijd. Zo niet, dan schrijf je –de. Stam: hele werkwoord - -en (durven – durv-, grijnzen – grijnz-). Ik/jij/je/hij/zij/u/het werkte, landde, durfde, grijnsde. Meervoud: Dezelfde regel, maar dan komt er –ten achter. Zo niet, dan schrijf je –den. Wij/jullie/u/zij/ze werkten, landden, durfden, grijnsden.
Voltooid deelwoord Als je voor de verleden tijd voor –te(n) hebt gekozen, krijgt het voltooid deelwoord ook een –t. Heb je in de verleden tijd voor –de(n) gekozen, dan krijgt het voltooid deelwoord ook een –d. Ik/jij/je/hij/zij/u/het heeft gewerkt, bent geland, heeft gedurfd en heeft gegrijnsd. Wij/jullie/u/zij/ze hebben gewerkt, zijn geland, hebben gedurfd en hebben gegrijnsd
Voltooid deelwoord als bijvoeglijke naamwoord Als een voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord wordt gebruikt, schrijf je het zo kort mogelijk, dus geen dubbele klinkers of medeklinkers. De gewerkte uren, het gelande vliegtuig, de gedurfde sprong, de vergrote foto. Behalve bij: Uitspreekproblemen. Als het voltooid deelwoord op –en eindigt, krijgt het bijvoeglijk naamwoord ook –en. De gelopen wedstrijd.