Elektrische stroom? Gemaakt door J. Luijten
grootheid | symbool | eenheid Stroomsterkte I A (ampère) Gloeilamp 40W I = 0,17 A e- e- e- e-
Wat is ‘Spanning’?
grootheid | symbool | eenheid Spanning U v (volt) Stopcontact U = 230 v e- e- e- e-
Wat zijn ‘schematische symbolen’ voor elektrische schakelingen?
Wat is een ‘serie schakeling’?
e-
A A A A A A Voor een Serie-schakeling geld altijd!: Vooruitblik: Itotaal I5 A A A A I4 I1 A A I3 I2 Voor een Serie-schakeling geld altijd!: Itotaal = I1 = I2 = I3 = I4 = I5 = ….. etc. Utotaal = U1 + U2 + U3 + U4 + U5 + ….. etc. Vooruitblik: Rtotaal = R1 + R2 + R3 + R4 + R5 + ….. etc.
Wat is een ‘parallel schakeling’?
e- e- e-
V A A A A V Voor een Parallel-schakeling geld altijd!: Utotaal Itotaal Itotaal = I1 + I2 + I3 + I4 + I5 + ….. etc. Utotaal = U1 = U2 = U3 = U4 = U5 = ….. etc.
Hoe meet je ‘stroomsterkte’?
R =4Ω U = 12V R =10Ω R =15Ω R = 4Ω R = 15Ω R = 10Ω U = 12V I=0,41 A I=0,41 A I=1,2 A I=0,72A I=0,41 A R =4Ω U = 12V R =10Ω R =15Ω I=0,48A I=3A I=5,0 A I=1,2A I=0,8A
Hoe meet je ‘spanning’?
R =4Ω U = 12V R =10Ω R =15Ω R = 4Ω R = 15Ω R = 10Ω U = 12V U = 7,2V
Watt is ‘Vermogen’.
grootheid | symbool | eenheid Vermogen P w (watt) “Kost Energie” en hoe langer je hem aan laat Des te meer! De hoeveelheid “Energie” per seconde noemen wij “Vermogen” A I = 0,0 A I = 0,4 A I = 0,3 A I = 0,1 A I = 0,2 A P = U x I Deze Lamp heeft nu een vermogen van: P = 8 x 0,4 = 3,2 w V U = 8 V U = 6 V U = 4 V U = 2 V U = 0,0 V Deze Lamp verbruikt dus 3,2 joule iedere seconde: grootheid | symbool | eenheid Vermogen P w (watt) j/s (joule per seconde)
Op een spaarlamp staat 230 V / 18 W. Wat betekend dat? Bereken de stroomsterkte door de lamp. 230 V / 18 W Bij een spanning van 230V gebruikt de lamp 18 joule per seconde P = U x I 18 = 230 x I I = 18/230 = 0,078 A = 78 mA De stroomsterkte is 78 mA
Wat is ‘Weerstand’?
grootheid | symbool | eenheid Weerstand R Ω (Ohm) Wrijving / weerstand Kracht A I = 0,0 A I = 0,4 A I = 0,1 A I = 0,2 A I = 0,3 A Weerstand Spanning Spanning R = ……..Ω e- grootheid | symbool | eenheid V U = 8 V U = 6 V U = 2 V U = 0,0 V U = 4 V Weerstand R Ω (Ohm) R =U/ I In dit geval 20 Ω