Eigenschappen van hoeken Door K van Dorssen
Overstaande Hoeken Er is een lijn l Deze lijn wordt gesneden door een andere lijn, hierdoor ontstaat snijpunt A. Met de vier hoeken A1, A2, A3 en A4 Hoek A1 is “x” graden, hoeveel precies weten we niet. Hoek A1,2 is een gestrekte hoek; dus 180 graden. Hoek A1 = x graden. Dus hoek A2 is 180 – x graden Hoek A1,4 is ook een gestrekte hoek; dus ook 180 graden. Hoek A1 = x graden hoek A4 = 180 – x graden. Hieruit volgt dat hoek A3 ook x graden is, op dezelfde manier als hierboven. Dit betekent dat hoek A1 even groot is als hoek A3 En dat hoek A2 even groot is als hoek 4. Hiermee tonen we aan dat overstaande hoeken altijd even groot zijn!
Wat zijn F-Hoeken? Er is een lijn l Er zijn 2 EVENWIJDIGE lijnen die lijn l snijden Hierdoor ontstaan de punten A en B Je kunt nu een F tevoorschijn zien komen (rood) Er zijn nu “F-hoeken” ontstaan (blauw in het plaatje) waar de naam vandaan Komt spreekt voor zich. De eigenschap van deze “F-hoeken” is dat beide hoeken even groot zijn.
Wat zijn Z-hoeken? Er zijn twee EVENWIJDIGE lijnen, lijn l en m. Deze lijnen worden gesneden door een derde lijn. Je ziet een rode “z” ontstaan. Hierdoor ontstaan de snijpunten A en B. Hoek B is even groot als hoek C, dit komt door de F hoeken die we net gezien hebben. Hoek A en C zijn overstaande hoeken. Deze zijn dus ook even groot! Dus hoek B is ook even groot als hoek A. Dit zijn Z-hoeken, dus altijd zijn deze hoeken gelijk!