Voorzetsels Voorzetsels staan meestal vóór een zelfstandig naamwoord Voorzetsels kun je vaak plaatsen op de “puntjes” in het volgende zinnetje: Het vogeltje zit/vliegt ……. (de kooi)
Voorzetsels Voorbeelden van voorzetsels zijn: In, naast op, van en voor. Daarnaast heb je ook nog: aan, bij, boven, door, langs, met, na, naar, naast, sedert, sinds, te, tegen, tot, uit. Tot slot ook nog: niettegenstaande, wegens en ondanks
Voorzetsels Denk aan de kooi!!! De vogel vliegt voor het deurtje De vogel zit naast de kooi De vogel vliegt van het stokje naar het bakje De vogel zit op de tak De vogel zit in de kooi
Voorzetsels Belangrijk! Als de voorzetsels uit, over, op enz. achter een zelfstandig naamwoord staan zijn het bijwoorden! Hij loopt uit de disco. Uit=voorzetsel Hij loopt de disco uit. Uit=bijwoord