Het lijdend voorwerp!
Je vindt het lijdend voorwerp in een zin door te vragen: Wie / wat +werkwoordelijk gezegde+ onderwerp
Een voorbeeld: Hij maakt zijn huiswerk. Wat maakt hij? Antwoord: zijn huiswerk. Lijdend voorwerp (lv)= zijn huiswerk
Nog een voorbeeld: De jongens gooiden de sneeuwballen. Wat gooiden de jongens? Lijdend voorwerp: sneeuwballen.
En nu jullie! Pak pen en papier. Schrijf de zin op en zet een streep onder het lijdend voorwerp. Succes!
Razendsnel gooide de leraar een krijtje door de klas. Wat gooide de leraar?
Antwoord: Razendsnel gooide de leraar een krijtje door de klas.
Ze waarschuwden hem niet op tijd. Wie waarschuwden ze?
Antwoord: Ze waarschuwden hem niet op tijd.
Morgen moet je hem maar gaan helpen. Wie………
Antwoord: Morgen moet je hem maar gaan helpen.
Wanneer knap je die fiets op? Wat…..
Antwoord: Wanneer knap je die fiets op?
De hoge waterstand heeft grote problemen veroorzaakt.
Antwoord: De hoge waterstand heeft grote problemen veroorzaakt.
Zij heeft dat al gedaan. Wat…………….
Antwoord: Zij heeft dat al gedaan.
De jongen heeft het nu wel begrepen. Wat………..
Antwoord: De jongen heeft het nu al begrepen.
De post brengt ons steeds veel reclame. Wat………
Antwoord: De jongen brengt ons steeds vaker reclame.
Klaar! En hoe ging het?